Start ] Omhoog ]

'Mam, er zit een botje in mijn piemel'

Kinderen wegwijs maken in seksualiteit is balanceren tussen de mooie en de nare kanten

José Rijnaarts, in: OPZIJ juli-augustus 2001

Onwetend houden leek vroeger de manier om de kinderlijke onschuld te beschermen. De balans sloeg door naar de andere kant in de jaren zeventig, toen seksualiteit altijd goed en mooi zou zijn voor iedereen. Inmiddels kennen we de cijfers over seksueel misbruik waarvan meisjes en jongens het slachtoffer worden. 

Hoe maak je je kinderen weerbaar daartegen en bewaar je tegelijk hun onbevangenheid, zo belangrijk voor hun ontwikkeling tot gezond seksueel wezen? Een eigentijds dilemma.

Wat doe je als je zoon van zes voor het naar bed gaan vraagt of je even in zijn mond wilt voelen omdat hij nu toch echt een grote-mensen-kies krijgt? Je voelt. Wat doe je als hij je vraagt over zijn rug te krabbelen omdat hij dat zo'n lekker gevoel vindt? Je krabbelt. En als hij zegt: 'Mama, mijn piemel is stijf, het lijkt net of er een botje in zit, voel eens! ' Dan ga je ook op zijn verzoek in en voelt even aan zijn piemel.

Maar op dat moment rinkelt er in je hoofd wel een alarmbel. Stel dat hij zoiets in zijn argeloosheid vraagt aan iemand die kwaad in de zin heeft. Die zou dan, behalve misbruik maken van zijn onschuld, ook nog kunnen beweren, zoals pedoseksuelen zo vaak doen, dat 'het kind er zelf om vroeg'. 

Hoe bescherm je je kind daartegen? Door het te waarschuwen? Niet alleen voor de aloude kinderlokker met de snoepjes, maar ook voor buren, muziekleraren, jeugdleiders en onderwijzers? En zelfs voor de volwassenen in je eigen familie? 

Of beroof je, door dat te doen,je kind juist zelfvan zijn onschuld, zijn spontaniteit, zijn vertrouwen in de goedheid van de mensen om hem heen? Maak je het met dat soort waarschuwingen niet angstig en achterdochtig? En maak je alles wat met seksualiteit te maken heeft niet bij voorbaat verdacht?

Dit eigentijdse dilemma lijkt de uitkomst van twee ontwikkelingen die de afgelopen decennia de kijk op kinderseksualiteit hebben veranderd.

De eerste ontwikkeling hangt samen met de vraag of kinderen uit zichzelf seksuele verlangens hebben. Freud mocht dan zo'n honderd jaar geleden al beweren dat kinderen vanaf het begin seksueel actief zijn, in zijn tijd sloegen zijn ideeën niet aan. 

Tot diep in de jaren zestig werd seks gezien als iets van een lagere orde. Alleen al erover praten was onfatsoenlijk. Kinderen werden onwetend gehouden, niet alleen omdat volwassenen niet wisten hoe ze het onderwerp ter sprake moesten brengen, maar ook vanuit de idee: vertel je ze te veel, dan breng je ze maar op slechte gedachten. Zwijgen leek de aangewezen weg om de kinderlijke onschuld te beschermen. Hooguit kregen kinderen rond hun twaalfde naar aanleiding van een konijn dat jongen had gekregen summier iets over de voortplanting te horen.

In de jaren zeventig veranderde de seksuele moraal. Seksualiteit werd nu voorgesteld als iets dat goed, mooi en gezond was, voor iedereen, onder alle omstandigheden. De vraag of kinderen onschuldig waren, in de zin van kuis, zonder seksueel gevoel, deed er niet meer toe. 

Seksualiteit als zodanig was onschuldig, en ook kinderen moesten ervan kunnen genieten. Zij mochten vooral niet het idee krijgen dat seksualiteit vies en verdorven was. Daarom was het volgens de apostelen van de seksuele revolutie ook beter niet in te grijpen in de 'liefdesrelatie' tussen kind en pedofiel. 

Overigens zou het mij niet verbazen als veel 'linkse' en 'progressieve' ouders deze ideologie indertijd weliswaar met de mond beleden, maar in hun binnenste dachten: als ze van mijn kind maar afblijven!

Achteraf gezien sloeg de balans in de jaren zeventig door. Volwassenen voor wie de nieuwe seksuele vrijheid een verademing betekende na de klemmende fatsoensnormen uit hun jeugd, verwarden hun eigen seksualiteit met die van kinderen.

Tegenwoordig weten we dat kinderen op dit gebied simpelweg in een ander hoofdstuk zitten. Als we het nu over de onschuld van kinderen hebben, bedoelen we dat ze de gelegenheid moeten krijgen zich in seksueel opzicht te ontwikkelen, hun nieuwsgierigheid te bevredigen en te experimenteren, zonder angst te krijgen aangepraat, zonder het gevoel te krijgen dat seks slecht is, maar ook zonder voortijdig in de wereld van volwassenen te worden getrokken.

Kinderen zijn niet uit op een orgasme (al kunnen sommigen het wel krijgen), het idee van geslachtsgemeenschap vinden ze maar raar, en ze zijn zeker niet toe aan welke seksuele relatie dan ook. Maar ze willen wel weten hoe baby's uit de buik komen, en vervolgens ook hoe ze erin komen. Ze worden graag aangeraakt en geknuffeld (wat vooral bij jongens vanaf een jaar of vier kan overgaan in een behoefte aan stoeien).

  • Vanaf een jaar of één kunnen ze bewust hun genitaliën aanraken om een lekker gevoel te krijgen. Peuters en kleuters (twee tot zes jaar) zijn nieuwsgierig naar hun eigen lichaam en dat van anderen. Ze bekijken ook graag de eigen geslachtsdelen en die van andere kinderen, eerst openlijk, wat later liever in een verborgen hoekje, waar ze dan 'doktert je' spelen of 'vadertje en moedertje'. Ook vinden ze het op een gegeven moment leuk de omgeving te choqueren met vieze woorden: billen, poep, pies, pik, kut. 
     

  • Vanaf een jaar of acht verschijnen de eerste lichamelijke tekenen van de puberteit en spelen gevoelens van verliefdheid een steeds grotere rol. 
     

  • Van tien tot twaalf neemt de belangstelling voor volwassen seksualiteit toe. Tegelijkertijd kunnen kinderen op deze leeftijd opvallend preuts zijn, wat waarschijnlijk te maken heeft met de ophanden zijnde puberteit. Kinderen merken aan hun lichaam dat ze volwassen worden en sommigen hebben daar nog helemaal geen zin in. 
     

  • Na hun twaalfde volgt de periode van het zoenen, tongzoenen, strelen boven de kleren, strelen onder de kleren, naakt vrijen en tenslotte seksuele gemeenschap. Uit onderzoek blijkt dat jongeren over dit laatste traject ongeveer vier jaar doen. 

Dat is een gemiddelde, want geen twee kinderen zijn hetzelfde, geen fase is aan strikte leeftijdsgrenzen gebonden, en bij sommige kinderen zal geen van de bovengenoemde fasen duidelijk te onderscheiden zijn. Het is niet meer dan een patroon dat zich bij veel kinderen voordoet. 

Voor het schetsen van dit patroon heb ik mij gebaseerd op Kleine mensen, grote gevoelens, een voor volwassenen uiterst leerzaam boekje van Sanderijn van der Doef. Er bestaan meer publicaties op dit gebied. Ze vormen de schriftelijke neerslag van het besef dat seksualiteit in het kinderleven een wezenlijke plaats inneemt.

Een tweede belangrijke ontwikkeling in de afgelopen decennia betreft de kennis omtrent seksueel misbruik. De zogenaamde 'kinderlokker' heeft altijd bestaan en ouders hebben er hun kinderen ook altijd voor gewaarschuwd, ook in de jaren vijftig, al vertelden ze er toen niet bij waar zo'n man dan precies op uit was. In de jaren tachtig werd echter bekend dat kinderen veel minder te duchten hebben van zo'n onbekende 'man in de bosjes' dan van familieleden en kennissen.

Incestslachtoffers beten het spits af. Hun verhalen over jarenlang seksueel misbruik door vader, oom of oudere broer leidden tot landelijk onderzoek waaruit bleek dat vijftien procent van de Nederlandse vrouwen voor het zestiende levensjaar een negatieve seksuele ervaring heeft gehad met een familielid, en dat iets meer dan de helft van hen ernstig is misbruikt. 

De reacties op dit onderzoek, dat in 1988 verscheen, waren aanvankelijk verdeeld. Vooral mannen die de seksuele revolutie van de jaren zeventig als een persoonlijke bevrijding hadden ervaren, voorzagen nieuwe preutsheid. Ze dreven de spot met de cijfers en vroegen zich in de media lacherig af of ze nu niet meer met hun kind in bad mochten.

Deze geluiden zijn inmiddels verstomd. In de jaren negentig werd bekend dat niet alleen meisjes maar ook drie tot negen procent van de jongens seksueel wordt misbruikt, meestal door iemand buiten de familiekring. Incestueuze vaders maakten in de korte berichten in kranten plaats voor pianoleraren, onderwijzers, jeugdleiders, pastoors en andere vertrouwensfiguren.

  • Een deel van de daders bestaat uit pedofielen, die zich uitsluitend aangetrokken voelen tot jongens (soms meisjes) die nog niet in de puberteit zijn. 
     

  • Een ander deel omvat gelegenheidsdaders, die eigenlijk de voorkeur geven aan een volwassen partner, maar door stress of andere problemen seksuele contacten aangaan met hun eigen kind of een van hen afhankelijke jongere, omdat ze die nu eenmaal bij de hand hebben. De meeste incestplegers behoren hiertoe. 
     

  • Een derde, kleine categorie bestaat uit gewetenloze figuren die geen seksuele voorkeur voor kinderen hebben maar een onbekend kind misbruiken omdat het een gemakkelijke prooi is. Als het kind zich verzet, gebruiken ze geweld, en soms doden ze het kind. 

Maar zoals gezegd, dat kinderen worden meegelokt door een vreemde, komt zelden voor. Seksueel misbruik wordt het meest gepleegd door bekenden of familieleden. Dat is een akelig besef, en de wereld leek misschien veiliger toen we dit nog niet wisten. Helaas was die veiligheid schijn.

De kunst is nu een evenwicht te vinden tussen 

  • enerzijds de taak kinderen open en ontspannen te begeleiden in hun seksuele ontwikkeling en ze vrij te laten in seksueel gedrag dat past bij hun leeftijd, 

  • anderzijds de taak ze tegen seksueel misbruik te beschermen. 

Hoe doe je dat als het gevaar vooral van mensen komt die ze ook moeten leren vertrouwen omdat ze anders nooit uit logeren kunnen, nooit leren zwemmen of viool spelen, nooit mee op zomerkamp kunnen?

Een aanpak die op het ogenblik veel weerklank vindt, is: kinderen weerbaar maken tegen seksueel misbruik. 

Dat is bijvoorbeeld het doel van het Marietje Kesselsproject. Marietje Kessels, een elfjarig meisje uit Tilburg, werd in 1900 verkracht en vermoord aangetroffen in een kerk. De dader moet een bekende van het meisje zijn geweest, maar is nooit gevonden. Het eerste project werd tien jaar geleden opgezet in Tilburg. Vorig jaar volgden naar schatting vijfduizend basisschoolkinderen van tien tot dertien (groep 7 en 8) in het hele land deze zelfbeschermingcursus.

De lessen worden onder schooltijd gegeven door een speciaal opgeleide preventiemedewerker. De leerkracht is erbij aanwezig. Jongens en meisjes krijgen apart les. Doel van de lessen is het vergroten van de weerbaarheid bij kinderen in situaties van machtsmisbruik. Het hele project, van de organisatie tot het totale lesprogramma, staat stap voor stap beschreven in het Handboek Marietje Kesselsproject.

De kinderen leren klappen ontwijken, loskomen uit een polsgreep, schreeuwen, trucjes bedenken om weg te komen. Ook leren ze hun gevoelens herkennen en benoemen: 

  • ja-gevoel, 

  • nee-gevoel, 

  • twijfelgevoel. 

De 'drie vragen voor de veiligheid' moeten voorkomen dat ze zomaar met iemand meegaan: 

  • Wat voor gevoel heb ik? 

  • Weet iemand waar ik ben ? 

  • Is er iemand die me kan helpen? 

Ook leren ze elkaar te helpen en hulp te vragen. Na dit soort basisvaardigheden worden in aparte themalessen vier vormen van machtsmisbruik behandeld: pesten, groepsdruk, kindermishandeling en seksueel misbruik.

Het is nog te vroeg om te zeggen of kinderen hierdoor ook echt weerbaarder worden. De effecten van zo'n programma zijn sowieso moeilijk te meten. Het wachten is op het moment dat de eerste lichting scholieren die eraan heeft meegedaan oud genoeg is om erop terug te kunnen kijken. 

Een pluspunt van het project lijkt me dat seksueel misbruik op één lijn wordt gesteld met andere vormen van machtsmisbruik, wat het waarschijnlijk 'gewoner' en beter bespreekbaar maakt. Toch kun je je afvragen of kinderen binnen het Marietje Kesselsproject niet te plompverloren met een nare kant van seks worden geconfronteerd.

Sanderijn van der Doef heeft veel over kinderseksualiteit geschreven. Behalve het bovengenoemde boek heeft zij onder andere twee voorlichtingsboeken voor kinderen op haar naam staan: 

  • Ik vind jou lief voor de allerkleinsten en 

  • Ben jij ook op mij? voor de wat grotere. 

Op mijn vraag hoe zij hier tegenover staat, mailde ze: 

'Kinderen moeten absoluut informatie krijgen over seksueel misbruik en hoe je je ertegen kunt wapenen. Maar dan moeten ze eerst iets gehoord hebben over de positieve kanten van seksualiteit. Anders wordt het al meteen geassocieerd met iets gevaarlijks en negatiefs. Daarom ben ik tegen aparte programma' s die alleen maar gaan over het weerbaar maken van kinderen tegen seksueel misbruik. Je kunt die informatie beter inbedden in lessen seksuele voorlichting, waarin seksualiteit eerst en vooral wordt gepresenteerd als iets positiefs.'

Niet alleen het Marietje Kesselsproject roept de vraag op of die andere taak, kinderen een goed gevoel geven over seksualiteit, tegenwoordig niet in het gedrang komt. Ook de media leggen de nadruk op seksueel geweld. Nuances zijn vaak ver te zoeken, zodat bij veel mensen de indruk is ontstaan dat alle vormen van seksueel misbruik even erg zijn, en zelfs eenmalige onzedelijke betasting een kind al in de vernieling helpt. Bagatelliseren van seksueel misbruik is erg, maar een overtrokken reactie ook.

Een extreem voorbeeld is Luciën van V. uit Oosterhout, begin dit jaar veroordeeld wegens doodslag op de pedofiel die ontucht had gepleegd met zijn zoontje. De man had het negen-jarige kind en diens vriendjes betast terwijl ze bij hem thuis achter zijn computer zaten. Als ouders een kind met zo'n ervaring goed opvangen, hoeft het daar niets aan over te houden. Maar volgens de vader verkeerde het kind in een toestand van totale ontreddering. Dat maakte hem zo kwaad dat hij de pedofiel doodstak.

Het treurige was dat Luciën van V. vele steunbetuigingen kreeg uit de samenleving, die in de pers haast kritiekloos werden weergegeven, alsof journalisten het eens waren met uitspraken als: 'Wat Luciën heeft gedaan zouden wij ook wel willen. Maar wij hebben er het lef niet voor. ' De kranten hadden er verstandiger aan gedaan de man in plaats van als volksheld af te schilderen als een sukkel die het belang van zijn kind volledig uit het oog verloor.

Voorlopig hoeven we niet bang te zijn dat seksueel misbruik van kinderen opnieuw zal worden ontkend of genegeerd. Zeker niet nu de overheid heeft besloten tot een Nationaal Actieplan Seksueel Misbruik van Kinderen (NAPS). Wat dit plan precies zal behelzen is nog niet bekend. Maar het is misschien een mooie gelegenheid om de ontwikkelingen van de afgelopen decennia te evalueren en nuances aan te brengen in de discussie over dit onderwerp.

Niet alle gevallen van seksueel misbruik zijn even erg. Niet iedere ervaring is traumatisch. En als een kind wel ernstig is misbruikt, moet het niet het gevoel krijgen dat het reddeloos verloren is. Jongens die seksueel zijn misbruikt hoeven niet per se zelf daders te worden. Meisjes hoeven niet doodongelukkig te worden of in de goot te belanden. Dergelijke opvattingen kunnen ook werken als een voorspelling die zichzelf waarmaakt. 

Voor ouders is het van belang te beseffen dat de twee taken die zij tegenover kinderen hebben - hen in seksueel opzicht wegwijs maken en hen tegen seksueel misbruik beschermen - voor een deel in elkaar overlopen. Incestslachtoffers hebben vaak gezegd dat zij zich als kind vooral zo verlaten voelden omdat ze niets van seksualiteit wisten en geen benul hadden van wat hen overkwam. Ook onderzoek onder jeugdige daders heeft uitgewezen dat zij op seksueel gebied vaak nitwits zijn, die thuis ofwel nooit iets over seksualiteit hebben gehoord of via pornofilms een totaal vertekend beeld hebben gekregen.

Als ouders serieus ingaan op vragen van hun kinderen, zeker in die eerste zes jaar als ze nog onbevangen zijn en seksualiteit gewoon een van de dingen in het leven is waarvoor ze zich interesseren, doen ze meer voor het seksueel weerbaar maken van hun kinderen dan welk speciaal programma ook. 'Papa, wat is een homosexyfiel?' vroeg het zes-jarig jongetje uit het begin van mijn verhaal op een dag. Onder het samen koken heeft zijn vader die vraag zo goed mogelijk geprobeerd te beantwoorden.

  • Klaar van Helvoort, Yoland Clarijs, Handboek Marietje Kesselsproject. Utrecht, NIZW, 1999

  • Sanderijn van der Doef, 

    • Kleine mensen, grote gevoelens. Amsterdam, De Brink, 1994. 

    • Ben jij ook op mij? Amsterdam, Ploegsrna, 1995. Ik vind jou lief Idem, 1997.

Start ] Omhoog ]