Citaten uit Zelfbeeld, seksuele ontwikkeling en welzijn van mensen die zich tot kinderen aangetrokken voelen - een oriënterend onderzoek. Master scriptie (thesis) door Samenvatting Het meeste onderzoek naar de seksuele voorkeur voor jonge kinderen en adolescenten is verricht vanuit de visie hierop Het meeste onderzoek naar de seksuele voorkeur voor jonge kinderen en adolescenten is verricht vanuit de visie hierop als een pathologisch verschijnsel en heeft klinische en forensische groepen als steekproef gebruikt. Dit onderzoek wil voorkeur voor kinderen zien als een seksuele oriëntatie . Het gebruikt dan ook als steekproef een groep mensen die zich aangetrokken voelen tot kinderen, verkregen via internet (N=160). Van de deelnemers is hun seksuele identiteit, hun seksuele voorkeur, hun openheid hierover en hun welzijn onderzocht. als een pathologisch verschijnsel en heeft klinische en forensische groepen als steekproef gebruikt. Dit onderzoek wil voorkeur voor kinderen zien als een seksuele oriëntatie . Het
gebruikt dan ook als steekproef een groep mensen die zich aangetrokken voelen tot
kinderen, verkregen via internet (N=160). Van de deelnemers is hun seksuele
identiteit, hun seksuele voorkeur, hun openheid hierover en hun welzijn onderzocht.
. Inhoud
Bij het onderwerp pedofilie voelen de meeste mensen zich behoorlijk ongemakkelijk. Het roept gevoelens van walging en haat op, zowel bij ‘gewone’ mensen alsook in de wetenschappelijke gemeenschap […]. Deze gevoelens beïnvloeden het type onderzoek dat gedaan wordt naar het onderwerp seksuele voorkeur voor kinderen, pubers en adolescenten sterk. Deze gevoelens leiden al snel tot onderzoek dat uit gaat van de visie op deze mensen als seksueel afwijkende ‘roofdieren’ [“predators”] en tot het uitsluiten van onderzoek dat van een andere visie uitgaat. Niet alleen is onderzoek dat afwijkt van de gangbare maatschappelijke visie onderdrukt, maar ook onderzoekers zelf werden het doelwit. Neem bijvoorbeeld de zaak van professor Ken Plummer [… … …] Plummer is ondervraagd door het Openbaar Ministerie in verband met misdaden
tegen kinderen en zijn afbeelding werd getoond naast die van Jimmy Saville en
andere Britse zedendaders in een wijdverbreid nieuwsblad.
In dit milieu is het ook niet verbazend dan bijna al het onderzoek naar pedofilie van klinische of forensische aard is. In de klinische wetenschap wordt pedofilie gezien als een geestelijke stoornis, volgens de laatste editie van de American Psychiatric Association’s Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5) De diagnostische criteria zijn
Er is ook een poging gedaan om een andere vorm van voorkeur voor minderjarigen, hebephilie (hebephilia), op te nemen als een stoornis in de DSM-5. Hebephilie is de seksuele voorkeur voor pubers van de vroege tot het midden van de puberteit. Er zijn verschillende redenen gegeven waarom pedofilie een geestelijke gestoordheid is. De belangrijkste zijn:
Vanwege deze pathologisering van voorkeur voor minderjarigen, en pedofilie in het bijzonder, is veel onderzoek op dit gebied gericht op het ontdekken van oorzaken die leiden tot de ontwikkeling van deze voorkeur. Onderzoek heeft zich ook gericht op de wijze waarin pedofielen, biologisch gezien, kunnen verschillen van niet- pedofielen, in de hoop te ontdekken dat er een soort karakterkenmerken zijn die daar aan bijdragen. Tot op heden hebben klinische onderzoekers een verscheidenheid aan bevindingen gedaan. Bijvoorbeeld: [… … …] Het aangenomen feit dat veel van die karakterkenmerken van biologische aard zijn, maakt dat ze deze bevindingen laten verwijzen naar een op biologische oorsprong van pedofilie. [...] Forensisch onderzoek over pedofilie is vrijwel alleen gericht op het bepalen van risicofactoren voor het begaan van zedenmisdrijven en het bepalen welke zedenmisdrijven tegen kinderen ‘pedofiel’ van aard zijn en welke niet. Er is een verscheidenheid aan redenen waarom mensen zedenmisdrijven begaan tegen kinderen en een seksuele voorkeur is slechts één daarvan. In feite wordt maar de helft van de zedendaders tegen kinderen als pedofiel gezien, terwijl de rest wordt gezien als gelegenheidsdaders die misbruiken om vele verschillende redenen, vaak de omstandigheden (Seto,2009). Forensisch onderzoek heeft gezocht naar nauwkeurige beoordelingsmethoden, zoals phallometry [erectiemeter] om pedofielen te identificeren en een inschatting te maken in het risico op misbruik […]. Deze vormen van klinische en forensische denkwijzen hebben er toe geleid dat er verschillende pogingen zijn gedaan om pedofiele verlangens te veranderen en om zo pedofielen te behoeden om misbruikt te plegen. Uiteindelijk dit is meestal ineffectief gebleken. Gedragsbehandeling zoals walgingtherapie en re-conditionering met masturbatie hebben enig effect laten zien op het gebied van seksuele opwinding, maar deden niets om de onderliggende verlangens te veranderen (Laws & Marschall, 2003; Marschall & Laws, 2003; Seto, 2009).
Voor het grootste gedeelte zijn cognitieve gedragstherapieën ontworpen om verandering te brengen in de wijze waarop pedofielen denken en handelen, maar hebben ze weinig effect op beide (Seto, 2009). Nieuwe therapieën echter, zoals het Prevention project Dunkelfeld in Duitsland, laten een licht verbeterd effect zien bij het hierboven genoemde denken en handelen (Beier c.s., 2015). [...] Veel van deze behandelingen van pedofilie, en de rationele rechtvaardiging om ze te gebruiken, zijn opmerkelijk gelijk aan die voor homoseksualiteit in het verleden. Homoseksualiteit voldoet aan dezelfde criteria die gebruikt worden om pedofilie als geestelijke stoornis te duiden:
In feite was homoseksualiteit tot 1973 beschreven als geestelijke stoornis in de DSM, waarna verandering in de sociale houding tegenover homoseksualiteit de classificatie als een geestelijke stoornis niet langer te handhaven was. [... ... ...] Classificatie en de-classificatie van seksuele voorkeuren als geestelijke stoornis, de waan van de dag en de sociale aanvaarding volgend, ondermijnt de grond waarop de status van pedofilie als geestelijke stoornis is gerechtvaardigd. Classification, and declassification, of sexual preferences as mental disorders according to the whims of social approval severely undermines the foundation upon which pedophilia’s status as a mental disorder is built. Enkelen, zoals seksuoloog Richard Green, hebben betoogd dat waarschijnlijk, net als voor homoseksualiteit, de tijd nu rijp is voor pedofilie om te worden gezien als een seksuele oriëntatie (Green, 2002). Michael Seto maakt zich sterk voor deze visie op pedofilie in termen van een aantal kernwaarden voor seksuele oriëntaties, namelijk:
De overeenkomsten tussen pedofilie en ander seksuele oriëntaties op deze punten versterken het idee om te overwegen dat het een seksuele oriëntatie is. Een ander feit dat de aanmerking van pedofiele als geestelijke stoornis bemoeilijkt, is dat er een relatief groot deel van de mensen toegeeft op een bepaald niveau een seksuele interesse te hebben in jonge kinderen. In steekproeven van mannelijke studenten gaf tussen de 5% en 10% aan seksuele fantasieën te hebben met jonge kinderen
Een steekproef uit mannen in de gehele samenleving heeft aangetoond dat deze dezelfde mate van interesse in jonge kinderen hebben .
Veel minder vergelijkbaar onderzoek is verricht met volwassen vrouwen, maar het weinige onderzoek dat gedaan is, geeft aan dat tussen de 1% en 4% van de vrouwen toegaf een seksuele interesse in jongen kinderen te hebben.
Het is ook belangrijk op te merken dat, door sociaal wenselijke antwoorden, het percentage mensen die seksuele fantasieën betreffende jonge kinderen hebben, waarschijnlijk hoger ligt dan in onderzoek vermeld wordt. Omdat de mate waarin pedofilie, gedefinieerd als een seksuele interesse in pre-puberale kinderen, voorkomt, lager dan gerapporteerd is, komt omdat dit een constante seksuele aantrekking tot kinderen is (Freimond,2013). Dit is gelijk aan het continuüm van seksuele voorkeur dat homoseksuelen vermelden, waarbij het zo is dat velen enige mate van homoseksuele voorkeur ervaren, maar dat een veel kleiner aantal deze voorkeur als exclusief homoseksueel ervaren.
Het opvatten van pedofilie als een seksuele oriëntatie bepaalt hoe het, wetenschappelijk gezien, onderzocht moet worden. [1] Ten eerstemoet de methodiek van bestaand onderzoek verbeterd worden. Veel van dat onderzoek is gebaseerd op klinische of forensische steekproeven
Dit houdt in dat de personen naar wie verwezen wordt in behandeling waren voor hun verlangen om een zedendelict te begaan met kinderen, of voor hun daden. Er is een veelvoud aan redenen waarom deze groep niet representatief is voor mensen die zich aangetrokken voelen tot minderjarigen in het algemeen. Het is veel waarschijnlijker dat de meeste mensen die zich aangetrokken voelen tot minderjarigen nog nooit in aanraking zijn geweest met justitie.
In twee steekproeven van pedofielen, bestudeerd in een niet-forensische omgeving,
[2] Voorts maakt het enorme stigma op pedofilie het onwaarschijnlijk dat niet-daders vrijwillig zouden meedoen aan onderzoek, wat leidt tot de overschatting van de mate van wetsovertreding. [3] Vervolgens is slechts ongeveer de helft van de veroordeelde zedendaders pedofiel (Seto, 2012). Pedofiele niet-daders en niet-pedofiele daders worden echter bij elkaar gevoegd in het onderzoek, ondanks hun grote verschillen. Dit maakt het dan moeilijk om conclusies te trekken over 'pedofielen'.
Daarom is onderzoek naar de groep niet-daders erg beperkt.
Voor onderzoekers die alleen geïnteresseerd zijn in misbruik van kinderen, is een groep daders als steekproef interessanter dan pedofielen die niet handelen naar hun verlangens en hebben laten zien dat zij weerstand kunnen bieden tegen het begaan van zedendelicten (Capra c.s., 2014). Hetzelfde geldt voor klinische wetenschappers die meer hebben aan een steekproef van pedofielen die klinisch behandeld wordt. Een eerdere poging om een meer algemene groep pedofielen te bereiken was Bernards onderzoek uit 1975 naar leden van een Nederlandse Werkgroep Pedofilie. Hij vond dat deze mensen het toen bestaande stereotype van ‘de pedofiel’ ontkrachtten. Namelijk:
Ondanks het werven van respondenten uit andere kringen, waren nog steeds 54% van de 50 deelnemers mensen die eerder veroordeeld waren voor zedenmisdrijven tegen kinderen. Bernard merkte hierbij op dat het feit dat ze veroordeeld waren het gemakkelijker maakte om deel te nemen aan een werkgroep omdat hun seksuele voorkeur al bekend gemaakt was. Wilson and Cox (1983) onderzochten in een niet-klinisch en niet-forensisch onderzoek een groep, waarvoor ze 77 mannen wierven van een Engelse zelfhulpgroep voor pedofielen. Zij gebruikten persoonlijke vragenlijsten en namen meerdere interviews af. Zij concludeerden dat de meest interessante van hun bevindingen wel het feit was dat pedofielen normaal waren, vergeleken met de controle groep (Wilson & Cox, 1983). Meer recent bereikte Sarah Goode 56 mensen die zich aangetrokken voelen tot kinderen via internet. Door vragenlijsten en interviews verkreeg zij een veelheid aan informatie over hun leven en ervaringen, in het bijzonder of zij open waren over hun gevoel en de reacties die zij hebben ervaren van anderen bij hun bekendmaking (‘comming-out’). Deze reacties varieerden van volledige acceptatie tot vreselijke afwijzing. Zij heeft ook gerapporteerd dat veel van haar deelnemers gevoelens van angst, stigmatisering en uitsluiting ervaren (Goode,2010). Waarschijnlijk is de diepste kijk op het meer persoonlijke vlak van pedofielen en hun seksualiteit, wel die van Freimond’s werk (Freimond, 2013). Zij refereert aan haar deelnemers als “tot minderjarigen aangetrokken”, in plaats van als “pedofielen”, vanwege het feit dat hun seksuele leeftijdsvoorkeur hen vaak buiten de specifieke parameters van pedofilie laten vallen. Niettemin hebben deze mensen dezelfde ervaringen als ‘echte pedofielen’, die zich aangetrokken voelen tot specifiek prepuberale kinderen, ondanks het stigma dat iedereen met een voorkeur voor kinderen onder de toegestane leeftijd treft. Dus om een beter begrip te hebben en accuraat te zijn, gebruikt ze de term “minor-attracted person (MAP)”. Vanwege dezelfde redenering zal ik [de schrijver] vanaf nu dezelfde terminologie gebruiken om te verwijzen naar de deelnemers in dit onderzoek. [*]
In haar onderzoek heeft Freimond negen van de hier bedoelde mensen in diepte- interviews gesproken over hun ervaring om een dergelijke identiteit bij zichzelf te ontdekken, het openbaren van die identiteit en het omgaan met het stigma dat dit omgeeft. Zij vermeldt dat
Deze recente onderzoeken zijn een goede stap voorwaarts in het begrijpen van de persoonlijke aspecten van een voorkeur voor kinderen, ondanks de relatief kleine omvang van hun steekproeven en hun kwalitatieve werkwijze. Vandaar dat er een gebrek blijft aan psychologisch onderzoek naar de identiteit, het ‘uit de kast komen’ en het algemeen welbevinden van deze mensen (Freimond, 2013; Seto, 2012). Dus als het onderzoek van voorkeur voor kinderen de weg zou volgen van het onderzoek naar homoseksualiteit en andere seksuele oriëntaties, dan is het nu de tijd om deze onderwerpen te onderzoeken. Het huidige onderzoekwil de eerder genoemde tekortkomingen oppakken.
De combinatie van deze twee werkwijzen maakt het mogelijk om meer algemene waarnemingen te doen over mensen met de hier bedoelde gevoelens voor kinderen. In dit project zal ik onderzoek doen naar veel van de eerder onberoerd gelaten aspecten van het zich aangetrokken voelen tot kinderen.
Table 1. Hypothesen
Werkwijze De gegevens van 160 deelnemers zijn geanalyseerd. […] Mannen maakten voor 95% deel uit van deze steekproef […]. Terwijl 100% van de deelnemers vertelden dat zij zich aangetrokken voelen tot kinderen, gaf 74% ook aan dat zij op een bepaald niveau zich ook aangetrokken voelden tot volwassenen.
Ten aanzien van de seksuele voorkeur is
Procedure Deelnemers werden verkregen door de organisatie Virtuous Pedophile (virped.org) en B4U-ACT (www.b4uact.org), en hun netwerken. Dit zijn beide organisaties zich toeleggen op het geven van hulp en ondersteuning van mensen die zich aangetrokken voelen tot kinderen. […] De deelname was geheel anoniem, vrijwillig en er werd geen vergoeding gegeven. Aan de deelnemers werd gevraagd een online vragenlijst in te vullen door Qualtrics survey software. De vragenlijst kon door de deelnemers ingevuld worden op hun eigen computer en op een zelf gewenst tijdstip. Gegevens werden verzameld tussen december 2015 en februari 2016. Meetinstrumenten De UCLA eenzaamheidsschaal De University of California Los Angeles (UCLA) eenzaamheidsschaal is een 20 vragen bevattende lijst die toetst op de positieve gevoelens van ‘er bij horen’. (Bijvoorbeeld: “Hoe vaak voel je je deel van de groep?”) en negatieve gevoelens van eenzaamheid (Bijvoorbeeld: “Hoe vaak voel je je buitengesloten?”) (Russell, Peplau & Cutrona, 1980). […] Hoge gemiddelde scores geven een hoger niveau van eenzaamheid weer. De Rosenberg Zelfwaarderingsschaal De Rosenberg zelfwaardering schaal is een 10 vragen bevattende lijst over zelfwaardering (Rosenberg, 1965). Hoge gemiddelde scores geven een hogere mate van zelfwaardering aan. De Bumby MOLEST Schaal Deze schaal is ontwikkeld om te toetsen op cognitieve afwijkingen bij mensen die seksuele misdaden hebben begaan tegen kinderen (Bumby,1996). […] In dit onderzoek werd deze schaal toegevoegd om de attitude van de deelnemers te meten ten aanzien van de toelaatbaarheid van seksueel contact tussen volwassene en kind. Om dit te meten is de schaal behoorlijk verkleind omdat vragen direct gericht op zedendaders weggelaten zijn. Vragen met negatief geladen woorden, zoals “aanranding” zijn verwijderd om een neutrale houding te verkrijgen bij de deelnemers t.o.v. seksueel contact tussen volwassene en kind. De overige vragen zijn behouden vanwege de relatieve neutraliteit en de specifieke gerichtheid op houding. […] De onderzoeksvragen Als toevoeging op de hierboven beschreven schalen, werd de deelnemers ook gevraagd om vragen te beantwoorden aangaande
[…] Aan de deelnemers werd, met een ja/nee vraag, gevraagd: “Heb je een hiërarchie van seksuele identiteiten? Zijn bepaalde identiteiten belangrijker voor je dan andere?” […] Er werd ook met een ja/nee vraag gevraagd: ”Heb je verschillende seksuele identiteiten in het openbare leven en je privé leven?” […] Aan de deelnemers werd ook met een ja/nee vraag gevraagd: “Is je seksuele identiteit veranderd in de loop van de tijd?” Als zij “ja” antwoorden kregen ze de volgende open vraag: “Verduidelijk a.u.b. …..” […] Aan de deelnemers werd daarna naar hun voorkeur gevraagd. Eerst werd gevraagd te antwoorden met een ja/nee vraag: “Voel je je aangetrokken tot minderjarigen (onder de leeftijd van 18 jaar)?” Daarna werd gevraagd: “Voel je je ook aangetrokken tot volwassenen?” Zij konden antwoorden dat het zich aangetrokken voelen tot volwassenen gelijk of sterker was dan tot minderjarigen. Ze konden antwoorden dat hun voorkeur voor volwassenen niet zo sterk was als dat tot kinderen of dat ze zich totaal niet aangetrokken voelden tot volwassenen. Hun werd gevraagd: “Is je voorkeur voor kinderen gericht op jongens of meisjes?” […] Aan de deelnemers werd daarna gevraagd om een indicatie te geven van de jongste en de oudste leeftijd van jongens en meisjes waartoe ze zich aangetrokken voelen, als dit van toepassing was natuurlijk. Dit werd gevolgd door een open vraag: “Geef a.u.b. iedere aanvullende informatie die je hebt over de kinderen tot wie je je aangetrokken voelt.”
Het volgende deel van het onderzoek vroeg deelnemers over hun ervaringen m.b.t.
het zich bewust worden van hun gevoel. In het laatste deel van het onderzoek werd aan de deelnemers gevraagd over hun ervaringen met het bekend maken (coming out). [… … …] Resultaten In het algemeen benoemden deelnemers meerdere identiteiten van hun seksuele oriëntatie. [… …] De meest genoemde identiteit over het geheel was: “pedofiel”; 123 van de 160
Meer bekende identiteiten van seksuele aantrekking tot minderjarigen als
zijn ook vaak genoemd. Veel deelnemers gebruikten echter ook meer traditionele identiteiten van seksuele oriëntatie zoals
Hiërarchie in identiteit Tabel 2 Heeft u een hiërarchie van de seksuele identiteiten?
Tabel 3 Thema’s in de seksuele hiërarchie
[... ... ...] Als toevoeging op het aangeven van de bovenste in de hiërarchie kwamen nog twee thema’s uit de antwoorden van de deelnemers te voorschijn. .
Openbare en privé identiteiten Tabel 4.
Tabel 5 Openbare en privé identiteiten
Aan de deelnemers werd gevraagd of zij verschillende identiteiten van seksuele oriëntatie hebben: openbaar en privé. De meeste deelnemers zeiden dat hun openbare identiteit verschilde van hun privé identiteit […]. Het grootste deel van hen vermeldde dat hun specifieke voorkeur hun privé identiteit was. [... ... ...] Ook hebben enkele deelnemers verteld dat zij bewust vaag zijn over seksualiteit; zij
Een ander thema dat genoemd werd door een kwart van de deelnemers was het risico om openbaar gezien te worden als ‘pedofiel’. Dit wordt getypeerd door het volgende antwoord:
De angst voor de gevolgen was de grootste motivatie waarom geen van de deelnemers aangaf dat hun specifieke voorkeur hun openbare identiteit was. Ontwikkeling van seksuele identiteit Tabel 6 De eerste aanvaarding van de voorkeur als identiteit
Deelnemers werd gevraagd te spreken over hoe hun seksuele identiteit is veranderd in de loop van de tijd, specifiek in de volgende ontwikkelingsperioden:
Ongelukkigerwijs hebben veel deelnemers deze vragen niet beantwoord op de wijze Ervaringen bij het zich bewust worden Table 7. Ervaringen bij het zich bewust worden
Ondanks het late aannemen van een aan de voorkeur gekoppelde identiteit, geven deelnemers vaak aan dat hun eerste bewustwording van de gevoelens van een afwijkend gevoel van aangetrokken zijn tot kinderen er in hun puberteit al was. De gemiddelde leeftijd van het zich hiervan bewust worden was 15,45 jaar (SD=5,67). [*] [...] [* SD = standaarddeviatie = de ‘ruimte’ om het gemiddelde heen. Deze is hier dus ruwweg tussen de drie jaar voor en drie jaar na het gemiddelde van, afgerond, 15,5 jaar, ofwel tussen de 12,5 en de 18,5 jaar – een vrij brede spreiding dus – JON.] […] Bijna de helft van de respondenten vertelde dat hun ervaring van de bewustwording van de gevoelens een innerlijke gewaarwording was, zoals een verliefdheid op een klasgenoot of een ervaring met een jonger persoon. Bijvoorbeeld:
Meerdere deelnemers vertelden dat de media een belangrijke rol speelden in de ervaring van het zich bewust worden van de gevoelens. Voor enkele deelnemers was dit in een passieve vorm zoals het zich aangetrokken voelen tot een jongere acteur in een film of op tv. Voor anderen was het zien van seksuele afbeeldingen van kinderen de katalysator voor hun bewustwording. Er is een grote variëteit aan seksueel materiaal genoemd, inclusief geschreven verhalen over seks met kinderen, of Japanse stripverhalen over kinderen die seks hebben en kinderpornografie. [...] […] Veel deelnemers hebben de ervaring van het zich bewust worden van de gevoelens verkregen via vergelijking, zowel op zichzelf gericht alsook naar buiten.
De mensen die de innerlijke vergelijking in de loop der tijd maakten, ontdekten dat de leeftijd van de mensen tot wie zij zich aangetrokken voelden niet van leeftijd veranderden. De volgende ervaring van een der deelnemers is typerend voor zo’n ontdekking.
[... ... ...] Tabel 8 - Thema’s m.b.t. de emotie bij het zich bewust worden van de gevoelens
Aan de deelnemers werd ook gevraagd om hun gedachten en emoties te omschrijven die zij zich herinnerden gehad te hebben op het moment van de bewustwording van de gevoelens. De meerderheid van de deelnemers antwoordden op deze vraag dat zij negatieve emoties hadden op het moment van de bewustwording. Walging, boosheid en droefheid werden veelvuldig genoemd. Er waren drie specifieke thema’s die opkwamen bij die negatieve reacties:
Veel deelnemers waren bang voor wat er zou kunnen gebeuren als iemand ‘het’ zou ontdekken. Enkele hebben de angst geuit dat ze dachten gearresteerd te kunnen worden, zelfs als zij niet zouden handelen naar hun gevoelens. De reactie van de volgende deelnemer vat de angst van vele deelnemers samen: :
[... ... ...] Meerdere deelnemers hebben ook herinneringen aan vergelijkingen van zichzelf met het beeld van pedofielen en kindermisbruikers zoals dat weergegeven wordt in de maatschappij en de media. Velen vreesden dat er ergens diep in zichzelf iets mis was en dat het onvermijdelijk was dat ze de monsters zouden worden die de maatschappij bedoelde.
Niettemin vertelden enkele deelnemers neutrale of positieve gevoelens te hebben bij hun bewustwording van hun gevoelens voor kinderen. Vele van hen met een neutraal gevoel waren zich eenvoudig niet bewust van het stigma dat gekoppeld is aan hun seksuele verlangens op dat moment. […] [...] […] Diegenen die positieve gevoelens hadden, hadden dit naast negatieve gevoelens die er ook waren. Diegenen voor wie dit het meest positief voelde, beschreven de bewustwording ervan als een natuurlijk gevoel dat hen hielp zichzelf te begrijpen. [...] Het bekendmaken 'uit de kast komen') Tabel 9.
Tabel 10. Wie zijn de personen aan wie je zelf verteld hebt over je gevoelens voor kinderen?
Aan de deelnemers is ook gevraagd naar hun ervaringen m.b.t. het openbaren van hun gevoelens voor kinderen. Omdat de meeste deelnemers waren verkregen via online hulpgroepen, was het zeer waarschijnlijk dat zij hun gevoelens bekend gemaakt hadden. Ik vroeg specifiek naar bekendmaking aan personen die zij persoonlijk kenden. [...] Ondanks het risico dat deze groep loopt van meldplichtwetten [*], hebben enkele deelnemers hun gevoelens geopenbaard aan een therapeut. De anderen aan wie dit verteld is, waren partners in een relatie en anderen zoals collega’s of een religieus leider.
Tabel 11. Reacties op de bekendmaking van je gevoelens voor kinderen
De deelnemers gaven aan dat er een variëteit aan reacties was op hun bekendmaking, Voorkeuren Tabel 12. Voorkeuren: patronen
[...] Deelnemers die een voorkeur hebben voor jongens waren significant vaker exclusief aangetrokken tot kinderen dan deelnemers die een voorkeur hebben voor meisjes [...].
Tabel 13. Vergelijking van de laagste leeftijd van voorkeur
*statistisch significant Er is ook een verschil in de voorkeursleeftijd tussen de deelnemers die een voorkeur
voor hebben meisjes met die een voorkeur voor jongens hebben. Deelnemers werd
gevraagd aan te geven tussen welke leeftijden zij zich aangetrokken voelden. Voor
dit onderzoek heb ik besloten om de laagste leeftijd te gebruiken. Deze keuze is
gebaseerd op het feit dat men geneigd is de hoogste leeftijd te overdrijven; die zou
daardoor minder bruikbaar worden. Immers, een aantal deelnemers valt ook op
volwassenen. Hierdoor hebben de deelnemers die een voorkeur hebben voor meisjes
een significant lagere leeftijd genoemd dan deelnemers die een voorkeur hebben
voor jongens: t (150) = 4.54, p < 0,01. [*]
[... ... ...] Aan de deelnemers werd ook gevraagd om nader uit te leggen wat zij aantrekkelijk vinden via een open-antwoord vraag. Voor hen die dit deden (N=124), vielen de antwoorden in twee categorieën :
De deelnemers vermeldden
[...] Welbevinden [Tabel 14. UCLA - Mate van eenzaamheid] Aan de deelnemers werd ook gevraagd hoe hun geestelijk welbevinden was, om een beeld te krijgen in hoeverre zij zich hebben kunnen aanpassen aan de situatie. De gemiddelde score van deze groep op de UCLA eenzaamheidsschaal was significant hoger […] dan de gemiddelde score van de samenleving als geheel, wat weergeeft dat deze groep een significant hogere mate van eenzaamheid ervaart (Russell, 1996). . Op de Rosenberg zelfwaarderingsschaal heeft deze groep een significant lagere score […] dan het gemiddelde van de samenleving als geheel, wat betekend dat deze groep een significant lager gevoel van eigenwaarde heeft (Schmitt & Allik, 2005). Binnen deze onderzoeksgroep is er een significant verschil in gevoel van eenzaamheid tussen hen die zich exclusief aangetrokken voelen tot kinderen en diegenen die zich ook aangetrokken voelen tot volwassenen [...] De ‘exclusieven’ hadden hogere eenzaamheidsscores dan ‘niet-exclusieven’. Deze twee groepen waren echter niet verschillend als het om gevoel van eigenwaarde gaat [...]. Wat betreft geslachtelijke voorkeuren: de deelnemers die een voorkeur voor jongens hebben verschilden niet significant van de deelnemers die een voorkeur voor meisjes hebben op het punt ‘gevoel van eigenwaarde’ [...] – gecontroleerd op de factor exclusiviteit. Wat betreft het bekendmaken van de gevoelens: zij die deze bekend gemaakt hadden verschilden niet significant op de mate van ‘eenzaamheid’ […] of ‘gevoel van eigenwaarde’ [...]. [...] Bij het vergelijken van de deelnemers die op zijn minst één positieve ervaring hadden bij het bekendmaken met deelnemers die dit niet hadden, bleek dat zij die een positieve ervaring hadden bij het bekendmaken significant lagere eenzaamheidsscores hadden dan diegenen die die positieve ervaring niet hadden. Dit effect was significant zelfs als we kijken naar leeftijd [...]. Er was geen significant effect van positieve ervaring bij bekendmaken wat betreft gevoel van eigenwaarde, zelfs als we kijken naar leeftijd [...]. Hogere scores op de aangepaste Bumby schaal (d.w.z. dat zij een relatief meer accepterende houding hebben ten aanzien van seksuele relaties tussen volwassenen en kinderen) zijn positief gecorreleerd meer gevoel van eigenwaarde. Deze correlatie [...] is erg statistisch significant [...]. Dit effect blijft hoog, zelfs al kijken we naar leeftijd [...]. De gegevens laten zien dat mensen die zich aangetrokken voelen tot kinderen nogal verschillende ervaringen hebben. Velen van hen moeten omgaan met de te verwachten problemen, gekoppeld aan het hebben van een zwaar gestigmatiseerde seksuele voorkeur, zoals worstelen om hun oriëntatie zelf te accepteren en soms het hoofd bieden aan de afwijzing na het bekendmaken ervan. Zij laten zien dat zij tekortkomen in gevoel van eigenwaarde en meer eenzaamheid ervaren, vergeleken met de samenleving als geheel. Niettemin zijn er verschillende factoren die meer positieve uitkomsten mogelijk maken, potentiële vormen van positieve ontwikkeling voor deze mensen. Twee van deze factoren zijn:
Dit heeft een belangrijke gevolgen voor onderzoekers en therapeuten die werken met ‘pedofielen’. Vanwege het beschermende effect van het hebben van positieve ervaringen bij bekendmaking, zouden therapeuten meer terughoudend moeten zijn met hun meldplicht als een cliënt vertelt van zijn of haar voorkeursgevoelens. Zij zouden ook moeten zorgen om meer genuanceerd te zijn in hun benadering van deze cliënten en hun houding betreffende seks tussen volwassenen en kinderen. Het bevorderen van het aannemen door deze cliënten van de overtuiging dat seks tussen volwassenen en kinderen in wezen altijd schadelijk is, zou vernietigend zijn voor het gevoel van eigenwaarde van de cliënt. Onderzoekers die werken aan het ontwikkelen en evalueren van therapieën voor ‘pedofielen’ zouden dit moeten meenemen in hun benadering. Dit heeft ook gevolgen voor betreffende persoon zelf, alsook voor het brede publiek. Deze bevindingen geven aan dat betrokkenen voordeel zouden kunnen hebben van het vinden van personen bij wie zij zich veilig als zodanig kunnen bekendmaken; deze moeten dan reageren met acceptatie en een realistische risicoschatting. Het zou ook een voordeel voor hen kunnen zijn om niet de dominante sociale en klinische visie over het inherent schadelijke seksuele contact tussen volwassenen en kinderen aan te nemen. Wellicht kunnen zij historische voorbeelden van positieve [*], sociaal geaccepteerde relaties tussen volwassenen en kinderen gebruiken als tegenwicht voor die maatschappelijke visie.
In het algemeen geven de resultaten van dit onderzoek de onderbouwing van het opvatten van het aangetrokken zijn tot kinderen als een seksuele oriëntatie, onder meer door het belichten van de overeenkomsten tussen deze en andere seksuele oriëntaties. Overeenkomsten in de beginleeftijd en de seksuele en romantische gevoelens werden bevestigd. Meer bewijs werd gevonden van het bestaan van een continuüm in de gevoelens voor kinderen. De belangrijkste consequentie van dit alles is de noodzaak van klinische en academische gemeenschappen om gevoelens van voorkeur voor kinderen te ont- pathologiseren, zoals ze ook gedaan heeft met de homoseksuele voorkeur, en deze gevoelens nu eens te gaan zien en te bestuderen als een seksuele oriëntatie. . Dit en de huidige bevindingen dat mensen met deze voorkeur een heterogene groep zijn, zou moeten leiden tot een radicale her-evaluatie van de bestaande literatuur over hen. De bestaande literatuur is gebaseerd op een verkeerde steekproef, namelijk een relatief homogene groep van gevangen en/of behandelde veroordeelde daders; derhalve zijn de bevindingen en conclusies toe aan een kritische blik. Dit onderzoek is alvast een belangrijke stap voorwaarts. Ervaringen bij het zich bewust worden van de gevoelens Het zich bewust worden van deze gevoelens voor kinderen vond in deze steekproef plaats rond het 15 levensjaar. . Dit is iets ouder dan wat we vinden als leeftijd voor het zich bewust worden van homoseksuele gevoelens (Maguen c.s., 2002). De deelnemers werden het zich bewust op verschillenden wijzen, maar het was meestal door een opmerkelijk gevoel van zich aangetrokken te voelen tot of een gevoel van opwinding met betrekking op een jonger persoon en/of een innerlijke of uiterlijke vergelijking van de eigen voorkeur, die dus ‘afwijkend’ was van die van anderen. Opmerkelijk is dat de leeftijd van bewustwording niet samenhangt met de leeftijd van de voorkeur. Ik had voorspeld dat deelnemers met lagere leeftijd qua voorkeur ook een lagere leeftijd bij de bewustwording hiervan zou hebben, vanwege het grotere leeftijdsverschil tussen henzelf en de aantrekkelijke persoon. Theoretisch gezien wordt verschijnsel nog meer opmerkelijk. [... ... ...] Het bewustwordingsproces was pijnlijk bij de meerderheid van de deelnemers. Zij vreesden voor hun veiligheid en voor de veiligheid van mensen om hen heen, als zij zouden zijn als de monsters die de maatschappij in hen ziet. Ook vreesden zij dat dit hun kans op het vinden van een geliefde en het hebben van een bevredigende romantische relatie zou ontnemen. Velen vertelden dat dit hen in een periode van depressie liet vallen, soms jarenlang. Terwijl zij probeerden om hun voorkeur voor kinderen te accepteren. Zelfs degenen die neutrale reacties hadden gekregen en zich simpelweg niet bewust waren van het stigma rond een voorkeur voor kinderen. Zij vertelden door een soortgelijk proces te zijn gegaan en dat ze juist angst en depressie voelden op het moment dat ze zich bewust werden van het stigma. [... ...] Het is belangrijk om in gedachten te houden dat deze jonge mensen nog pubers of adolescenten zijn die moeten omgaan met de intense emoties. Het enige rolmodel dat ze zien op het nieuws en in Tv-shows zijn ‘zedendaders’ […]. Het is gemakkelijk te vergeten, of zelfs bewust te negeren dat het een feit is dat iedere volwassene die zich aangetrokken voelt tot kinderen eens een puber of adolescent is geweest die zich aangetrokken voelde tot kinderen. De weinige mensen die positieve reacties kregen bij het zich bewust worden van hun specifieke gevoelens zouden een voorbeeld kunnen zijn van hoe, in een omgeving die tolerantie van deze gevoelens en sympathie promoot, de negatieve gevolgen van deze voorkeur kunnen verminderen voor deze jongeren. Voorkeuren Terwijl er al veel onderzoek is gedaan naar specifieke personen met de hier bedoelde gevoelens, doet dit onderzoek een aantal bijzondere waarnemingen. Een opmerkelijk punt is dat de meerderheid van deze steekproef een voorkeur heeft voor meisjes. [... ...] Dit kan zo zijn omdat de werving en de samenstelling van de steekproef op andere wijze is gebeurd dan gebruikelijk. [...] Deelnemers met de voorkeur voor meisjes hadden een significant lagere voorkeursleeftijd dan degenen die een voorkeur voor jongens hadden. Dit was onverwacht en het wordt complexer als we ook kijken naar de uitkomsten m.b.t. exclusiviteit. In het algemeen hadden deelnemers met een exclusieve voorkeur voor kinderen een lagere voorkeursleeftijd dan degenen die zich ook aangetrokken voelen tot volwassenen, maar dit verschil is alleen significant voor hen die ook voorkeur voor vrouwen hadden. De deelnemers die een voorkeur voor mannen hadden waren waarschijnlijk weer meer exclusief dan degene die een voorkeur voor vrouwen hadden. Niettemin hebben deelnemers met een voorkeur voor mannen als groep een hogere voorkeursleeftijd. Een mogelijke verklaring hiervan is de invloed van historische sociale begrippen als ‘pederastie’. Enkele deelnemers vermeldden dat zij zich verdiept hadden in de sociaal aanvaarde beoefening van pederastie, de seksuele relatie tussen volwassen mannen en mannelijke pubers of adolescenten in het Oude Griekenland. Deze relaties zijn altijd voorgesteld als erg liefdevol en zij zijn vaak opgehemeld als de ideale omgeving voor volwassen mannen om jongens te begeleiden in hun ontwikkeling naar volwassenheid. Dit historische voorbeeld van positieve, sociaal aanvaarde seksuele relaties tussen een volwassene en een jongen is begrijpelijkerwijze aantrekkelijk voor wie deze gevoelens koestert. Deelnemers die de ideologie van pederastie onderschrijven worden hierdoor beïnvloed en hebben een hogere voorkeursleeftijd, een die dichter bij puberteit komt. Deelnemers die een voorkeur voor meisjes hadden kennen zo’n ideologie niet, waardoor dit effect waarschijnlijk voor hen afwezig blijft. .
Zoals hierboven beschreven hebben deelnemers die een voorkeur hebben voor Veel deelnemers die een voorkeur voor meisjes hebben vertelden zich ook speciaal aangetrokken te voelen tot vrouwen die weinig borsten en een slank figuur hebben. Wellicht is het zeldzamer voor mannen om een lichamelijk voorkomen te hebben als een jonge jongen of een mannelijke puber, wat dan leidt tot een hogere mate van exclusiviteit voor hen die zich aangetrokken voelen tot jongens. Een andere sociale factor kan deze zijn: in vele culturen wordt het belangrijk geacht dat vrouwen er jeugdig uitzien. Deze alom tegenwoordige infantilisering van vrouwen leidt tot een situatie waarin volwassen vrouwen lichamelijk en sociaal jonger lijken dan ze echt zijn. Dit fenomeen zou afwezig zijn bij volwassen mannen, mogelijk verklarend waarom de deelnemers die zich aangetrokken voelen tot vrouwen in meerdere mate ook volwassenen aantrekkelijk vinden dan de deelnemers die zich aangetrokken voelen tot mannen. [... ... ...] Identiteiten De meeste deelnemers in dit onderzoek hadden meerdere identiteiten. Dit was
verwacht vanwege de ingewikkelde aard van voorkeur voor kinderen en de
wisselwerking tussen leeftijdsvoorkeuren en geslachtsvoorkeuren. Interessant is dat
‘pedofilie’ de meest aangenomen identiteit was, ondanks dat dit de meest
gestigmatiseerde identiteit was in het onderzoek (Imhoff, 2015). Er is ook nog het feit
dat pedofiel wordt gelijkgesteld aan “zedendader” [of “zedendelinquent” dan wel
“kinderverkrachter” – child molestor in het Engels] in het maatschappelijke
taalgebruik. Terwijl de meeste deelnemers meerdere identiteiten aannamen, gaven ze aan dat deze identiteiten op verschillende niveaus belangrijk voor hen waren. De gerichtheid op kinderen als identiteit stond bovenaan de lijst van de door de deelnemers genoemde identiteiten. Slechts een kleine groep plaatste een geslachtsgeoriënteerde identiteit, zoals homoseksueel, heteroseksueel of biseksueel, bovenaan, waarmee zij het stigma van 'de pedofiel' ontweken. Zoals verwacht, waren deelnemers die ook zich ook aangetrokken voelden tot volwassenen, significant meer geneigd om een geslachtgeoriënteerde identiteit bovenaan te zetten. Wellicht vertegenwoordigt dit een poging van enkele deelnemers om zich te op te trekken aan sociaal meer geaccepteerde identiteiten om zo te kunnen leven met het stigma van een voorkeur voor kinderen. Daarbij is deze optie minder haalbaar voor hen die zich exclusief aangetrokken voelen tot kinderen. Toch bleek dit verschil in belangrijkheid geen effect te hebben op de identiteiten die deelnemers openbaar en privé hadden. Dus ‘niet-exclusieve’ deelnemers waren niet meer dan ‘exclusieve’ deelnemers in het openbaar geïdentificeerd als homoseksueel, heteroseksueel of biseksueel. De meeste deelnemers presenteerden zich in het openbaar met zo'n identiteit, ongeacht hun specifieke seksuele voorkeur. Dus lijkt het erop dat openbare en private identiteiten van kinderliefhebbers voornamelijk worden bepaald door de sociale context, meer dan door hun eigen seksualiteit. Meerdere deelnemers vermeldden echter ook dat de sociale context hun volgorde van identiteiten bepaalde omdat [bekendmaking van] hun voorkeur voor kinderen een gevoel van ‘hierop vastgespijkerd worden’ geeft door het volksgericht en de stress dat dit meebrengt. Deze sociale context lijkt zelfs nog meer invloed te hebben op de deelnemers en hun openbare en privé identiteiten, zodat het niet verrassend is dat veel deelnemers aangaven hun werkelijke voorkeur privé te houden met het oog op hun eigen veiligheid. Het aannemen van verschillende identiteiten in verschillende sociale kringen zou
gelijk zijn aan het "strategisch toepassen" van identiteiten die biseksueel gedrag en
andere vaak gestigmatiseerde seksuele voorkeuren gebruiken (Baldwin c.s.,2014). Gegeven het feit dat de bewustwording gemiddeld op 15-jarige leeftijd plaats vindt, zit er een aantal jaren tussen het moment van bewustwording van hun gevoelens en het moment waarop zij dit accepteren als deel van hun seksuele oriëntatie of identiteit. Dit accepteren lijkt later te komen dan bij andere seksuele minderheden. (Drasis c.s., 2008; Maguen c.s.,2002). Dit zou kunnen komen door de tegenzin om een voorkeur voor kinderen te
accepteren vanwege het stigma; dat dit in de loop van de tijd minder [problematisch]
wordt, komt omdat zij leren om te gaan met hun verlangens. Er is ook het punt van de leeftijd waarop dit alles plaatsvindt; een relatief jonge leeftijd kan vertragend werken bij het accepteren van een ‘pedofiele’ identiteit. Wellicht dat veel jonge mensen het accepteren hiervan uitstellen in de hoop dat tijdens hun tienertijd de voorkeursleeftijd zal stijgen naar sociaal acceptabele waarden terwijl zij zelf volwassen worden. Als dat dan niet gebeurt, dan werkt dit als een laatste aanwijzing dat dit dus een langdurige seksuele voorkeur is, waardoor het laatste obstakel om een ‘pedofiele’ identiteit te accepteren wegsmelt. Het bekendmaken De meerderheid van de deelnemers, ongeveer twee-derde, vertelde dat zij hun voorkeur voor kinderen bekend hadden gemaakt aan iemand die ze persoonlijk kenden. Dit was onverwacht, gezien het stigma waarmee ze geconfronteerd zijn. Zij maakten het meestal bekend aan vrienden en, dit is ook tegen de verwachting in, aan familieleden Dit was waarschijnlijk een strategische keuze.
Velen hebben het ook bekend gemaakt aan hun therapeut, ondanks de meldplichtwetten in de VS en andere delen van de wereld. Dit is een sterke aanwijzing dat zij de wens hebben om therapeutische hulp te zoeken. Het is onmogelijk te zeggen hoeveel anderen zouden spreken met een therapeut, want er zijn er genoeg die afgeschrikt worden door die meldplichtwetten. Gezien de ervaringen van enkele deelnemers, is hun vrees niet ongegrond; enkele deelnemers herinnerden zich dat hun therapeut hen rapporteerde bij het openbaar ministerie, nadat zij zich bekend gemaakt hadden als aangetrokken tot kinderen, zelfs wanneer zij geen enkel misdaad begaan hadden. Dit soort gebeurtenissen maken een enorme inbreuk op een kwetsbare groep en zij leggen een schandvlek op de status van professionele therapeuten en het rechtssysteem van de VS. Toch vertelden de meeste deelnemers dat zij ten minste één positieve ervaring bij hun bekendmaking gehad hebben. Dit is waarschijnlijk beïnvloed door de eigen keuze aan wie zij ‘het’ bekend zouden maken. Zij hebben dus waarschijnlijk gekozen voor mensen van wie ze verwachtten een positieve reactie te krijgen. Een andere factor die bijdraagt aan het hoge percentage positieve ervaringen kan gelegen zijn in de lage verwachting die deelnemers hadden bij het bekendmaken. Voor enkele deelnemers zou iedere reactie anders als een afwijzing als positief ervaren worden, alleen al vanwege het feit dat zij ook in staat waren hun geheim te vertellen zonder dat de grootste angst bewaarheid werd. Natuurlijk heeft niet iedereen positieve reacties gehad, en zelfs zij die wel positieve reacties hadden, hadden vaak ervaringen van neutrale en negatieve reacties bij het bekendmaken aan anderen. Neutrale en negatieve reacties blijken voornamelijk ontmoedigend voor de deelnemers. Negatieve reacties waren soms dreigementen met geweld of juridische stappen en het beëindigen van de relatie. Neutrale reacties waren vaak het negeren van het feit; hoewel dit niet expliciet negatief was, was het toch pijnlijk was voor veel deelnemers. Het lijkt erop dat in het geval van het uiten van deze zeer intieme zaken over henzelf, een gebrek aan waardering in wezen ook een gebrek aan ‘gezien worden’ was. Welbevinden In dit onderzoek bleek dat de deelnemers een lager gevoel van eigenwaarde en een hogere mate van eenzaamheid hebben, vergeleken met de maatschappij als geheel. Deze uitkomsten werden verwacht, gezien de stress en het stigma waar ze mee te maken hebben. De hogere mate van eenzaamheid bevestigt de uitkomsten van een ander onderzoek waarbij met mensen wierf via het internet (Jahnke, Schmidt c.s., 2015). Hoewel de huidige onderzoeksresultaten over een lage gevoel van eigenwaarde de uitkomsten van dat onderzoek tegenspreken (hier vond men bij de deelnemers een hoger gevoel van eigenwaarde). Het kan ermee samenhangen dat dit onderzoek in Duitsland werd verricht, uit een kleinere groep (N=104) bestond en dat zij significant kleinere controlegroep hadden. De correlatie tussen het gevoel van eigenwaarde en een voorkeur voor kinderen zou verder onderzocht moeten worden. Het gevoel van eigenwaarde was niet gerelateerd aan de ervaringen bij het bekendmaken in dit onderzoek. Dit betekent dat dit deel van mijn hypothesen niet juist was. De hypothese van een positieve correlatie tussen ‘een houding van het meer aanvaarden seks tussen volwassenen en kinderen’ en ‘gevoel van eigenwaarde’ wel werd bevestigd. Het meten van die houding was ontworpen om een scheiding aan te brengen tussen
mensen die geloven dat seks met kinderen inherent schadelijk is voor hen, en
diegenen die het als niet schadelijk zien, of hen die het als schadelijk zien vanwege de
huidige sociale en juridische opvattingen. Deze uitkomsten kunnen ook helpen een uitkomst te verklaren van Prevention Project Dunklefeld, een Duits hulpprogramma dat therapie geeft aan zelf-erkende pedofielen. Dit liet zien dat patiënten na de behandeling een lager gevoel van eigenwaarde hadden dan daarvoor.(Beier et al., 2015). Vele moderne therapieën, zoals die gebruikt worden bij Prevention Project Dunkelfeld, proberen wat men noemt ‘geestelijke stoornissen over seks tussen volwassenen en kinderen’ te verminderen. Deze worden ook wel "offense-supportive attitudes" (overtreding-ondersteunende houdingen) genoemd. Cognitieve- gedragstherapeuten zoeken naar wegen deze te verminderen in de hoop hiermee de kans te reduceren dat iemand een delict tegen een minderjarige begaat. [... ...] Als de positieve relatie tussen
werkelijk bestaat, zoals deze uitkomsten aangeven, dan komt er een heel belangrijke ethische vraag naar boven over de therapie die tegenwoordig aangeboden wordt. Zelfs de meest vooruitstrevende behandelprogramma's, zoals Prevention Project Dunkelfeld, staan erop de cliënt te overtuigen om de hele gedachte aan seks tussen volwassenen en kinderen te verwerpen, dan kan die behandeling niet anders dan schadelijk zijn. Rationeel gezien maakt dit dat de cliënten minder lijken te handelen naar hun verlangens, maar er is te weinig bewijs voor een dergelijke stelling (Beier c.s., 2015). Gegeven dat deze werkwijze lijkt het gevoel van eigenwaarde van de cliënt te verminderen, wie is de therapeut dan aan het helpen, de patiënt of de maatschappij? Tot heden toe lijkt het erop dat de therapeuten zichzelf ervan overtuigd hebben dat zij bezig waren de belangen van beide partijen te dienen met deze aanpak. Maar deze aanwezige tegenstelling maakt dat zijn een keuze moeten gaan maken.
Wellicht is er een middenweg waarop therapeuten zich kunnen verenigen met het mogelijke risico dat bestaat in de huidige sociale en juridische situatie, zonder daarbij te impliceren dat de verlangens van hun cliënten inherent verkeerd zijn en schadelijk zijn in alle situaties. De stem van cliënt wordt veelal genegeerd in het therapeutische proces, dus er is weinig bekend over de aspecten van therapie die zij behulpzaam vinden. Op het punt ‘eenzaamheid’ dienden zich vooral twee bevindingen aan. Ten eerste,
zoals de hypothese was: mensen met een exclusieve voorkeur voor
kinderen zijn significant eenzamer dan diegenen die zich ook aangetrokken voelen
tot volwassenen. Deze uitkomst is intuïtief juist omdat mensen die ook aangetrokken
worden tot volwassenen een grotere kans hebben om een bevredigende romantische
relatie te hebben. Ten tweede hadden diegenen die minstens één positieve ervaring hadden bij hun bekendmaking een lagere mate van eenzaamheid dan diegenen die geen positieve ervaring hadden. Het feit dat ze er open over konden zijn, zonder afwijzing, bij minstens één persoon in hun leven, was een enorm sterke beschermingsfactor tegen de eenzaamheid die een seksuele oriëntatie op kinderen met zich meebrengt. Deze uitkomst stemt overeen met de conclusies uit onderzoek dat laat zien dat ‘uit de kast komen’ een positieve invloed heeft op de geestelijke gezondheid van andere seksuele minderheden.
Het alleen maar vergelijken van eenzaamheidsscores van hen die ‘uit de kast waren gekomen’ met diegenen die dat niet waren, geeft echter geen significant verschil. De daad van bekendmaking hoeft niet noodzakelijk een positief effect op eenzaamheid te hebben als de ervaring neutraal of negatief is. Daarom is de hypothese dat bekendmaking gerelateerd is aan een lagere mate van eenzaamheid maar gedeeltelijk waar. Dit kan zijn door een fenomeen dat de mensen achterdochtig zijn over de personen aan wie ze zich bekendmaken. In haar kwalitatieve onderzoek naar bekendmakingservaringen vond Freimond dat enkele deelnemers een verhoogde stress hebben ervaren en spanning hadden gevoeld na het bekendmaken omdat ze zich niet prettig voelden over heit feit dat ze niet wisten wat de mensen aan wie ze zich bekendgemaakt hadden zouden doen met die informatie (Freimond, 2013).. Zij zouden die kennis aan anderen in de kennissenkring van de zich bekendmakende persoon kunnen doorgeven, of het tegen de persoon zelf gebruiken, of zelfs juridische problemen kunnen creëren voor hem. Dat in het geval van een neutrale of negatieve ervaring bij bekendmaking wantrouwen ontstaat die de persoon kan voelen over de personen aan wie hij zich bekend gemaakt heeft; dit kan de positieve effecten van bekendmaking te niet doen. Beperkingen Dit onderzoek is afhankelijk van vrijwilligheid; daardoor kan het beïnvloed worden door het vertonen van sociaal aanvaardbaar gedrag. De volledige anonimiteit van het onderzoek kan hebben bijgedragen tot het verminderen van dat gedrag, maar deelnemers kunnen nog steeds het onveilige gevoel hebben gehad waardoor ze niet alles over hun seksualiteit vrijgegeven hebben vanwege de ernstige nadelen die ze kunnen ondervinden als de informatie herleidbaar is tot henzelf. Meerdere vragen waren ook gericht op het verleden, dus deelnemers kunnen zich niet alles accuraat herinneren. Er zijn ook beperkingen ten aanzien van de groep. Werving via het internet heeft zeker een voordeel bij onderzoeken die werven uit klinische of forensische omgeving, het blijft nog steeds niet representatief voor de groep die je wilt bereiken. Dit is deels te verklaren door het gebrek aan ras- en etnische diversiteit in het huidige onderzoek. Internetgemeenschappen waaruit ik wierf zijn vaak hulpgroepen voor hun leden, dus deze groep kan over-gerepresenteerd zijn door mensen die worstelen met hun seksualiteit en hulp zoeken. Echter, het stigma en volksgericht dat de voorkeur voor kinderen begeleidt, maakt het potentieel van over-representatie minder kansrijk vanwege de waarschijnlijkheid dat zelfs relatief aangepaste mensen met deze voorkeur nog steeds de gemeenschap van gevoelsgenoten zoeken. Omdat de deelname vrijwillig was en niet aselect is, is er de kans op eenzijdigheid door de keuze van het zichzelf aanmelden. Vanwege het gebrek aan soortgelijke hedendaagse groepen van mensen met deze voorkeur die hier niet in seksuele zin naar handelen, ter vergelijking, is het onduidelijk hoe die eenzijdigheid de groep heeft beïnvloed. Voorkeur voor kinderen als een seksuele oriëntatie In dit onderzoek richtte ik mij op het onderzoeken van deze voorkeur als een seksuele oriëntatie; , ik onderzocht het op dezelfde wijze waarop andere seksuele oriëntaties onderzocht zijn. De uitkomst dat de gemiddelde leeftijd van bewustwording van deze 15 jaar is, versterkte het bewijs dat, net zoals bij seksuele oriëntaties, voorkeur voor kinderen zich manifesteert gedurende de puberteit. Ik merkte dat mensen met deze voorkeur geïnteresseerd zijn in niet alleen de fysieke uiterlijkheden van hun partner, maar in ook hun persoonlijkheid. Dit is een aanvulling op eerder onderzoek dat laat zien dat er ook een romantisch element is in deze voorkeur, wat ook weer versterkend is voor de optie om het te zien als seksuele oriëntatie (Seto,2012). Terwijl het te verwachten was in dit onderzoek dat het aantal fysieke en persoonlijkheidseigenschappen zouden variëren als functie van de leeftijd van de kinderen tot wie de deelnemer zich aangetrokken voelde, gebeurde dit niet. Een verschil was te verwachten door de grote ontwikkelingsverschillen tussen jonge kinderen en pubers. Het feit dat de deelnemers hun voorkeur in vrijwel gelijke bewoordingen beschreven, ongeacht de leeftijd van de kinderen, suggereert dat de beleving hier een gemeenschappelijke is, gedeeld door voorkeuren in het gehele seksuele leeftijds- oriëntatie-spectrum. De uitkomst dat een minderheid van de deelnemers exclusief waren in hun voorkeur
voor kinderen, onderschrijft de visie op deze voorkeur als een seksuele oriëntatie; as a
sexual orientationde
voorkeur laat zich immers zien
als een reëel bestaand continuüm
(Freimond, 2013). Het huidige onderzoek suggereert dat bij de mensen met een seksuele voorkeur voor kinderen de exclusieve voorkeur relatief minder vaak voorkomt dan de niet- exclusieve voorkeur. Dit weerspiegelt grofweg dezelfde situatie van het continuüm van homoseksualiteit en het versterkt de opvatting van voorkleur voor kinderen als een seksuele oriëntatie(Savin-Williams et al., 2012; Vrangalova & Savin-Williams, 2012). Conclusie Seksuele voorkeur voor kinderen is een ingewikkeld verschijnsel, dat het best begrepen kan worden als een seksuele oriëntatie.. Mensen met deze voorkeur lijken hun seksualiteit te ervaren op dezelfde wijze als homoseksuelen dit doen, al is dit bij de eerstgenoemden sociaal onacceptabel. Gegeven de enigszins willekeurige aard van dit sociale onderscheid, de basis onder het pathologiseren, het als ziek verklaren van deze voorkeur kunnen we nu in twijfel trekken. . Het huidige onderzoek voegt bewijs toe van overeenkomsten tussen mensen met voorkeur voor kinderen en die van andere seksuele minderheden. Het laat ook zien dat de ervaringen van deze mensen erg verschillend zijn. Door het gebruik van een niet-forensische en niet-klinische steekproef ben ik in staat geweest om een grotere bandbreedte aan ervaringen in kaart te brengen. Dit illustreert niet alleen de ontberingen die de genoemde mensen moeten doorstaan, maar ook de uitwegen waarmee enkelen dit hebben weten te vermijden of te overwinnen. Dit geeft hoop dat deze mensen niet gedoemd zijn om een ongelukkig leven te leiden, ondanks het stigma dat zij ervaren. Vervolgonderzoek zou
Hopelijk zal dit leiden tot een nieuwe fase van onderzoek en klinische behandeling
die werkt aan het verbeteren van het leven van mensen met een seksuele oriëntatie
op kinderen, terwijl hun identiteit en ervaringen gerespecteerd blijven.
|