Start ] Omhoog ]

Tekst over en van Dr Edward Brongersma

Over Edward Brongersma 

Door dr Frans E.J. Gieles - met citaten van Brongersma

Edward was jurist, criminoloog en politicus, senator voor de PvdA, van 1946 tot 1950 en van 1963 tot 1977. Zelf ooit, in 1950 - na arrest, het Pieter Baan Centrum en de gevangenis kwam hij vrij op 3 mei 1951 - veroordeeld voor seks met een 17-jarige, toen verboden, heeft hij zich ingezet voor het veranderen van de wet, wat hem in 1971 inderdaad gelukt is. In 1975 werd hij Ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw.

Edward werd geboren op 31 augustus 1911, hij stierf op 22 april 1998, somber en eenzaam ... met behulp van euthanasie, waarvoor de arts later schuldig werd verklaard. Hij kon de ontluistering van het verblijf in een ziekenhuis niet langer dragen. Al even erg was de ontluistering vanwege het feit dat hij voordien uit zijn villa in Overveen heeft moeten vluchten vanwege aanvallen van buitenaf, stenen door de ruiten en al zo meer. Hij moest beveiliging inhuren voor huis en archief.

Edward was een beminnelijke ‘Heer van Stand', wonend in een villa, met een aantrekkelijke ‘jonge vriend’, zijn bediende en secretaris die de thee serveerde. Hij ontving veel bezoek, ook ik ben er enkele malen geweest, en ik sprak hem op diverse bijeenkomsten. Hij had een enorm archief: honderden brieven van mensen die hem vertelden over hun vriendschappen met jongens, plus een groot archief aan tijdschriften, boeken en zo meer - en enkele miljoenen aan geld. Ter behoud en beheer hiervan richtte hij de Dr Edward Brongersma Stichting op.

Na zijn dood ging de ontluistering door. Het bestuur van de stichting, drie personen, kreeg onderling ruzie en viel uiteen. Een probleem voor het bestuur was dat het archief nogal wat toen vermoedelijk illegale afbeeldingen bevatte. Wat te doen? Hoe dan ook belandde het hele archief, ook zijn agenda en zijn dagboeken, bij het OM, dat het door de politie liet onderzoeken. Ik zie nog de beelden op de tv voor mij met de grote rij blauwe ordners. "Daar zitten mijn brieven dan ook bij" bedacht ik.

Uiteindelijk belandde het wel legale deel van het archief, de vele brieven, bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en werd de stichting omgevormd tot het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Seksualiteit. Dit fonds subsidieert o.a. onderzoek naar de seksuele ontwikkeling van jongeren, geheel naar de wens van de overledene. Vanuit dit Instituut werd ik later opgebeld met de vraag of zij de geschriften, mijn verhalen, die ik had opgestuurd onder mijn naam mochten catalogiseren en opbergen, toegankelijk voor onderzoekers.

Zijn voornaamste boek is "Jongensliefde; Seks en erotiek tussen jongens en mannen", SUA, Amsterdam. Het bestaat uit twee delen:

  • Deel 1: De partners - Beschouwing over seks en erotiek tussen jongens en mannen in historisch en antropologisch perspectief; 1987
  • Deel 2: Schaduwzijden, bevrijding, erotiek - Positieve visie op pedofilie en met name pedoseksualiteit, waarbij afgerekend wordt met de bestaande vooroordelen en de negatieve gevolgen van seksuele onderdrukking bij de jeugd worden besproken; 1993.

Het boek is ook antiquarisch niet meer verkrijgbaar, wel is het in bibliotheken op te vragen en te lezen.
Wel is de Engelstalige versie nog te lezen op Ipce:
< https://www.ipce.info/booksreborn/brong_1.pdf > en
< https://www.ipce.info/booksreborn/brong_2.pdf >.

Het boek is een onderzoek, door de auteur beperkt tot de liefde tussen mannen en jongens, aan de hand van een zeer indrukwekkende literatuurlijst en van de vele verhalen die hij per brief, uit de gehele wereld en in allerlei talen, mocht ontvangen hierover. Niet een onderzoek dus met vragenlijsten, aselecte steekproeven, hypothesen en zo meer, maar wel empirisch: een narratief onderzoek, in feite een pleidooi voor de genoemde vriendschappen, met nadruk op het lichamelijke aspect van deze vriendschappen. Hierover merkt hij op dat

"... deze nadruk op het lichamelijke feitelijk niet in overeenstemming is met de diepste gevoelens van veel van de mannen aan wie dit boek is gewijd." (deel 1, blz 9)

Hij gelooft niet in de schadelijke werking van die lichamelijke contacten - in deel 2 weerlegt hij die juist - wel in die van het onderdrukken van seksualiteit:

"Kunnen we ... werkelijk beweren dat dit gevoel, 'iemand houdt van me', het kind zal beschadigen, traumatiseren? De literatuur over criminaliteit en geestelijke storingen staat bol van verhalen over opgroeiende jongeren en volwassenen die in hun jeugd gespeend bleven van die ervaring 'iemand houdt van me'." (deel 1, blz 29)

Hij maakt een onderscheid tussen "echte pedofielen" en "pseudo-pedofielen". De eersten houden echt van jongens en hechten zich aan hen, de tweeden doen dit niet.

Wie zijn dan die jongensminnaars?

"... men kan bij hen - precies zoals overal elders - alle denkbare slechtigheden aantreffen, evenals de hoogste menselijke deugden. " (deel 1, blz 77)
"Omdat jongensminnaars doodgewone mannen zijn, vinden we hen in alle leeftijdsgroepen en in alle klassen van de maatschappij." (idem, blz 78)

Het onderzoek moet zich niet op de eigenschappen van deze mensen richten, maar

"moet zich beperken tot wat eigen is aan hun bijzondere situatie." [.. ...] Deze "legt een loodzware psychische en emotionele last op de hele groep." (ibidem) [...] Geweld gebruiken ze zelden. Het plezier van de jongen is voor de man belangrijker dan zijn eigen orgasme.” (blz 79 en 83).

"Verklaringen voor jongensliefde" door Dr Edward Brongersma 

Nu kunnen we hier niet het gehele boek citaatsgewijs bespreken. Ik licht er een passage uit: "Verklaringen voor jongensliefde"

Hieronder volgen enkele citaten, daarna een link naar het .pdf bestand van deze passage als geheel: deel 1, blz 87 ev.

Eerst geeft Brongersma enkele auteurs weer met steeds wisselende mogelijke verklaringen. Dan schrijft hij:

“Volkomen belachelijk is het om pedofilie te verklaren als gevolg van angst voor een volwassen partner. [… …] Positieve liefde kan nooit geboren worden uit angst, en het is nu juist een het overheersen van een positieve liefde dat een man tot jongensminnar bestempelt.”

Weer volgt een reeks auteurs met een reeks mogelijke verklaringen. Zelfs Oedipus (het complex) passeert de revue. Dan:

“De lezer zou werkelijk onder de indruk komen van al die zelfverzekerde verhalen over het leven en de persoonlijkheid van jongensminnaars! Ik ken ze, velen van hen, en ik kan enkel verklaren dat ik gene enkel verband zie tussen al die theorieën en de werkelijkheid van de mensen die ze verondersteld worden te ‘verklaren’. Jongensliefde blijft dus een mysterie, tenminste wat de oorsprong ervan betreft, juist zoals het een mysterie is hoe iemand van vrouwen gaat houden of van mannen.”

“Het is ongetwijfeld een heel boeiend vraagstuk voor de geleerden, maar vrij onbelangrijk voor het individu. Iedereen heeft immers het gevoel dat zijn eigen seksuele instelling voor hemzelf natuurlijk is. […] Zelfs als de neiging niet aangeboren doch later verworven zou zijn, dan is die al vastgelegd eer 6 een kind vier of vijf jaar oud is, en dit is een onbewust proces. Wanneer de neiging bewust wordt, is die al een hele tijd aanwezig en tevens onveranderlijk geworden, ‘ongeneeslijk’, dat wil zeggen niet vatbaar voor ‘behandeling’.”

Vervolgens toont Brongersma de onbetrouwbaarheid van het meeste onderzoek aan. Dit maakt, kort gezegd, geen onderscheid tussen ‘pedofilie’ en ‘pseudopedofilie’ en onderzoekt vooral ‘ontuchtplegers’, waaronder er, zoals hij al schreef en wij nu ook weten, “maar een heel klein percentage echte pedofielen schuilt.” Weer volgen een groot aantal auteurs en hun geschriften. Dan:

“De voorstelling die bij het publiek over de seksuele psychopaat leeft vertoont geen enkele gelijkenis met de werkelijkheid.” […]
“Wanneer ik daarnaast het beeld leg van bijna vijfhonderd praktiserende jongensminnaars die ik min of meer goed heb leren kennen en met wie ik in briefwisseling sta, dan zie ik voor me: […]

Er volgen zeven regels met beroepen, van geestelijken t/m architecten, gevolgd door regels lang meerdere malen “sommigen …, anderen …”.

“De tegenstelling tussen de werkelijkheid en de zotte voorstelling in de vakliteratuur met al haar pretenties van deskundigheid zou men met een schaterlach kunnen afdoen, ware het niet dat zij de bron is geweest van een massa ellende, onrecht, onzedelijkheid en schande.” […] “Het gedegen onderzoek van nieuwere datum komt tot heel andere conclusies.”

Hiervan volgt dan een reeks voorbeelden, met de waarschuwing dat de steekproeven in deze onderzoeken weliswaar betrouwbaar zijn, maar doorgaans niet aselectief, dus dat men hier gaan algemene bevindingen uit mag concluderen. Dit geldt ook voor het onderzoek van Frits Bernard, hierboven vermeld.

“… ‘de’ pedofiel bestaat niet, evenmin trouwens als ‘de’ heterofiel en ‘de’ homofiel. […] Voor de betrokken persoon zelf is het natuurlijk uiterst belangrijk wat het voorwerp van zijn seksuele begeerte is en in welke richting dit verlangen gaat, maar zolang zijn verlangen naar een ander menselijk wezen uitgaat, zijn het niet het geslacht en de leeftijd van dat wezen, die de persoonlijkheid van de minnaar bepalen. […] Zij bezitten geen wezenlijk kenmerkende hoedanigheden waarin zij zich onderscheiden van de mensen om hen heen.”

De tekst 

Deze staat hier.

Start ] Omhoog ]