[ Start ] [ Omhoog ]

Citaten uit

Zelfbeeld, seksuele ontwikkeling en welzijn van mensen die zich tot kinderen aangetrokken voelen - een oriënterend onderzoek.

Master scriptie (thesis)
Faculty of the Graduate School of Cornell University
in voor de graad van Master of Arts

door
Brian Martin Cash
Augustus 2016

Samenvatting 

Het meeste onderzoek naar de seksuele voorkeur voor jonge kinderen en adolescenten is verricht vanuit de visie hierop Het meeste onderzoek naar de seksuele voorkeur voor jonge kinderen en adolescenten is verricht vanuit de visie hierop als een pathologisch verschijnsel en heeft klinische en forensische groepen als steekproef gebruikt. Dit onderzoek wil voorkeur voor kinderen zien als een seksuele oriëntatie . Het gebruikt dan ook als steekproef een groep mensen die zich aangetrokken voelen tot kinderen, verkregen via internet (N=160). Van de deelnemers is hun seksuele identiteit, hun seksuele voorkeur, hun openheid hierover en hun welzijn onderzocht. als een pathologisch verschijnsel en heeft klinische en forensische groepen als steekproef gebruikt. Dit onderzoek wil voorkeur voor kinderen zien als een seksuele oriëntatie .

Het gebruikt dan ook als steekproef een groep mensen die zich aangetrokken voelen tot kinderen, verkregen via internet (N=160). Van de deelnemers is hun seksuele identiteit, hun seksuele voorkeur, hun openheid hierover en hun welzijn onderzocht. .

[... ... ...]

Inhoud 
[... ... ...] 

  • Inleiding 
  • Werkwijze 
  • Resultaten 
  • Discussie 
  • Literatuur 
    Dit is een apart bestand. Door daar te klikken op "-" rechts bovenaan, keert u terug naar de tekst en kunt u de literatuurlijst weer eenvoudig terughalen. 

Brian Cash Thesis References ]

Inleiding

Bij het onderwerp pedofilie voelen de meeste mensen zich behoorlijk ongemakkelijk. Het roept gevoelens van walging en haat op, zowel bij ‘gewone’ mensen alsook in de wetenschappelijke gemeenschap […].

Deze gevoelens beïnvloeden het type onderzoek dat gedaan wordt naar het onderwerp seksuele voorkeur voor kinderen, pubers en adolescenten sterk. Deze gevoelens leiden al snel tot onderzoek dat uit gaat van de visie op deze mensen als seksueel afwijkende ‘roofdieren’ [“predators”] en tot het uitsluiten van onderzoek dat van een andere visie uitgaat.  

Niet alleen is onderzoek dat afwijkt van de gangbare maatschappelijke visie onderdrukt, maar ook onderzoekers zelf werden het doelwit. Neem bijvoorbeeld de zaak van professor Ken Plummer [… … …]  

Plummer is ondervraagd door het Openbaar Ministerie in verband met misdaden tegen kinderen en zijn afbeelding werd getoond naast die van Jimmy Saville en andere Britse zedendaders in een wijdverbreid nieuwsblad.
Hij had niets te maken met die incidenten, maar het feit dat hij onderzoek had gedaan naar pedofilie in eerdere jaren, maakte hem verdacht en een doel voor de media en het OM.  

In dit milieu is het ook niet verbazend dan bijna al het onderzoek naar pedofilie van klinische of forensische aard is. In de klinische wetenschap wordt pedofilie gezien als een geestelijke stoornis, volgens de laatste editie van de American Psychiatric Association’s Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5) De diagnostische criteria zijn  

“terugkerende, intensieve seksuele opwinding, fantasieën, seksuele drang of gedrag inhoudende seksuele activiteit met een pre-puberaal kind ” 

Er is ook een poging gedaan om een andere vorm van voorkeur voor minderjarigen, hebephilie (hebephilia), op te nemen als een stoornis in de DSM-5. Hebephilie is de seksuele voorkeur voor pubers van de vroege tot het midden van de puberteit.  

Er zijn verschillende redenen gegeven waarom pedofilie een geestelijke gestoordheid is. De belangrijkste zijn:  

  • Het feit dat het relatief zeldzaam is,  
  • dat het sociaal onacceptabel is,  
  • dat het onaangepast is en  
  • dat men aanneemt dat er oorzaken van biologisch-pathologische aard zijn  
    (Seto, 2008). 

Vanwege deze pathologisering van voorkeur voor minderjarigen, en pedofilie in het bijzonder, is veel onderzoek op dit gebied gericht op het ontdekken van oorzaken die leiden tot de ontwikkeling van deze voorkeur. Onderzoek heeft zich ook gericht op de wijze waarin pedofielen, biologisch gezien, kunnen verschillen van niet- pedofielen, in de hoop te ontdekken dat er een soort karakterkenmerken zijn die daar aan bijdragen.

Tot op heden hebben klinische onderzoekers een verscheidenheid aan bevindingen gedaan. Bijvoorbeeld: [… … …]  

Het aangenomen feit dat veel van die karakterkenmerken van biologische aard zijn, maakt dat ze deze bevindingen laten verwijzen naar een op biologische oorsprong van pedofilie.  

[...] 

Forensisch onderzoek over pedofilie is vrijwel alleen gericht op het bepalen van risicofactoren voor het begaan van zedenmisdrijven en het bepalen welke zedenmisdrijven tegen kinderen ‘pedofiel’ van aard zijn en welke niet.  

Er is een verscheidenheid aan redenen waarom mensen zedenmisdrijven begaan tegen kinderen en een seksuele voorkeur is slechts één daarvan. In feite wordt maar de helft van de zedendaders tegen kinderen als pedofiel gezien, terwijl de rest wordt gezien als gelegenheidsdaders die misbruiken om vele verschillende redenen, vaak de omstandigheden (Seto,2009).  

Forensisch onderzoek heeft gezocht naar nauwkeurige beoordelingsmethoden, zoals phallometry [erectiemeter] om pedofielen te identificeren en een inschatting te maken in het risico op misbruik […].

Deze vormen van klinische en forensische denkwijzen hebben er toe geleid dat er verschillende pogingen zijn gedaan om pedofiele verlangens te veranderen en om zo pedofielen te behoeden om misbruikt te plegen. Uiteindelijk dit is meestal ineffectief gebleken.  

Gedragsbehandeling zoals walgingtherapie en re-conditionering met masturbatie hebben enig effect laten zien op het gebied van seksuele opwinding, maar deden niets om de onderliggende verlangens te veranderen (Laws & Marschall, 2003; Marschall & Laws, 2003; Seto, 2009).  

(Laws & Marshall, 2003; Marshall & Laws, 2003; Seto, 2009). 

Voor het grootste gedeelte zijn cognitieve gedragstherapieën ontworpen om verandering te brengen in de wijze waarop pedofielen denken en handelen, maar hebben ze weinig effect op beide (Seto, 2009).  

Nieuwe therapieën echter, zoals het Prevention project Dunkelfeld in Duitsland, laten een licht verbeterd effect zien bij het hierboven genoemde denken en handelen (Beier c.s., 2015).  

[...] 

Veel van deze behandelingen van pedofilie, en de rationele rechtvaardiging om ze te gebruiken, zijn opmerkelijk gelijk aan die voor homoseksualiteit in het verleden. Homoseksualiteit voldoet aan dezelfde criteria die gebruikt worden om pedofilie als geestelijke stoornis te duiden:  

  • Het feit dat het relatief zeldzaam is en  
  • dat het onaangepast is.  
  • Men denkt dat het een gevolg is van ontwikkelingsstoornissen.  
  • In veel delen van de wereld, ook in het westen tot voor kort, wordt het als sociaal onaanvaardbaar gezien.  

In feite was homoseksualiteit tot 1973 beschreven als geestelijke stoornis in de DSM, waarna verandering in de sociale houding tegenover homoseksualiteit de classificatie als een geestelijke stoornis niet langer te handhaven was.  

[... ... ...] 

Classificatie en de-classificatie van seksuele voorkeuren als geestelijke stoornis, de waan van de dag en de sociale aanvaarding volgend, ondermijnt de grond waarop de status van pedofilie als geestelijke stoornis is gerechtvaardigd. Classification, and declassification, of sexual preferences as mental disorders according to the whims of social approval severely undermines the foundation upon which pedophilia’s status as a mental disorder is built. 

Enkelen, zoals seksuoloog Richard Green, hebben betoogd dat waarschijnlijk, net als voor homoseksualiteit, de tijd nu rijp is voor pedofilie om te worden gezien als een seksuele oriëntatie (Green, 2002).  

Michael Seto maakt zich sterk voor deze visie op pedofilie in termen van een aantal kernwaarden voor seksuele oriëntaties, namelijk:  

  • [1] De leeftijd van herkenning ervan,  
  • [2] de correlatie met seksueel en romantisch gedrag en  
  • [3] de stabiliteit in de loop van de tijd (Seto,2012).  
     
  • [Ad 1:] Met betrekking tot de leeftijd van zelfherkenning: pedofielen worden het zich vaak bewust in de vroege puberteit (Seto, 2008).  
  • [Ad 2:] Naast de seksuele aantrekking die zij ervaren, vermelden pedofielen ook romantische gevoelens als liefde, affectie tot en intimiteit met kinderen Houtepen, Sijtsema, & Bogaerts, 2016; Li, 1991; Wilson & Cox, 1983). 
  • [Ad 3:] Zoals andere seksuele oriëntaties wordt pedofilie tegenwoordig beschouwd als een levenslange voorkeur (Grundmann Krupp, Scherner, Amelung & Beier, 2016; Seto, 2012).

De overeenkomsten tussen pedofilie en ander seksuele oriëntaties op deze punten versterken het idee om te overwegen dat het een seksuele oriëntatie is.

Een ander feit dat de aanmerking van pedofiele als geestelijke stoornis bemoeilijkt, is dat er een relatief groot deel van de mensen toegeeft op een bepaald niveau een seksuele interesse te hebben in jonge kinderen. In steekproeven van mannelijke studenten gaf tussen de 5% en 10% aan seksuele fantasieën te hebben met jonge kinderen

(Bagley, Wood, & Young, 1994; Briere & Runtz, 1989; Templeman & Stinnett, 1991; Wurtele, Simons, & Moreno, 2014). 

Een steekproef uit mannen in de gehele samenleving heeft aangetoond dat deze dezelfde mate van interesse in jonge kinderen hebben . 

(Ahlers et al., 2011; Santtila et al., 2010).

Veel minder vergelijkbaar onderzoek is verricht met volwassen vrouwen, maar het weinige onderzoek dat gedaan is, geeft aan dat tussen de 1% en 4% van de vrouwen toegaf een seksuele interesse in jongen kinderen te hebben.  

(Briere, Henschel, & Smiljanich, 1992; Fromuth & Conn, 1997; Smiljanich & Briere, 1996; Wurtele et al., 2014). 

Het is ook belangrijk op te merken dat, door sociaal wenselijke antwoorden, het percentage mensen die seksuele fantasieën betreffende jonge kinderen hebben, waarschijnlijk hoger ligt dan in onderzoek vermeld wordt. Omdat de mate waarin pedofilie, gedefinieerd als een seksuele interesse in pre-puberale kinderen, voorkomt, lager dan gerapporteerd is, komt omdat dit een constante seksuele aantrekking tot kinderen is (Freimond,2013).  

Dit is gelijk aan het continuüm van seksuele voorkeur dat homoseksuelen vermelden, waarbij het zo is dat velen enige mate van homoseksuele voorkeur ervaren, maar dat een veel kleiner aantal deze voorkeur als exclusief homoseksueel ervaren.  

(Savin-Williams, Joyner, & Rieger, 2012; Vrangalova & Savin-Williams, 2012).

Het opvatten van pedofilie als een seksuele oriëntatie bepaalt hoe het, wetenschappelijk gezien, onderzocht moet worden.  

[1] Ten eerstemoet de methodiek van bestaand onderzoek verbeterd worden. Veel van dat onderzoek is gebaseerd op klinische of forensische steekproeven  

(Capra, Forresi, & Caffo, 2014; Hall & Hall, 2007). 

Dit houdt in dat de personen naar wie verwezen wordt in behandeling waren voor hun verlangen om een zedendelict te begaan met kinderen, of voor hun daden. Er is een veelvoud aan redenen waarom deze groep niet representatief is voor mensen die zich aangetrokken voelen tot minderjarigen in het algemeen. Het is veel waarschijnlijker dat de meeste mensen die zich aangetrokken voelen tot minderjarigen nog nooit in aanraking zijn geweest met justitie.  

  In twee steekproeven van pedofielen, bestudeerd in een niet-forensische omgeving,
waren 57% en 79% nooit in seksueel contact met een kind geweest

(Riegel, 2004; Seto, Cantor, & Blanchard, 2006). 

[2] Voorts maakt het enorme stigma op pedofilie het onwaarschijnlijk dat niet-daders vrijwillig zouden meedoen aan onderzoek, wat leidt tot de overschatting van de mate van wetsovertreding.  

[3] Vervolgens is slechts ongeveer de helft van de veroordeelde zedendaders pedofiel (Seto, 2012). Pedofiele niet-daders en niet-pedofiele daders worden echter bij elkaar gevoegd in het onderzoek, ondanks hun grote verschillen. Dit maakt het dan moeilijk om conclusies te trekken over 'pedofielen'.

Daarom is onderzoek naar de groep niet-daders erg beperkt.
Dit is zo,

  • deels door het moeilijk verkrijgen van deelnemers en  
  • vanwege de doelen die de onderzoekers zich stellen.  

Voor onderzoekers die alleen geïnteresseerd zijn in misbruik van kinderen, is een groep daders als steekproef interessanter dan pedofielen die niet handelen naar hun verlangens en hebben laten zien dat zij weerstand kunnen bieden tegen het begaan van zedendelicten (Capra c.s., 2014). Hetzelfde geldt voor klinische wetenschappers die meer hebben aan een steekproef van pedofielen die klinisch behandeld wordt.  

Een eerdere poging om een meer algemene groep pedofielen te bereiken was Bernards onderzoek uit 1975 naar leden van een Nederlandse Werkgroep Pedofilie. Hij vond dat deze mensen het toen bestaande stereotype van ‘de pedofiel’ ontkrachtten. Namelijk:  

  • Zij waren in het algemeen jong en  
  • hoog opgeleid; 
  • zij waren niet biseksueel in hun voorkeur voor kinderen, wat toen wel algemeen aangenomen werd (Bernard, 1975).  

Ondanks het werven van respondenten uit andere kringen, waren nog steeds 54% van de 50 deelnemers mensen die eerder veroordeeld waren voor zedenmisdrijven tegen kinderen. Bernard merkte hierbij op dat het feit dat ze veroordeeld waren het gemakkelijker maakte om deel te nemen aan een werkgroep omdat hun seksuele voorkeur al bekend gemaakt was.  

Wilson and Cox (1983) onderzochten in een niet-klinisch en niet-forensisch onderzoek een groep, waarvoor ze 77 mannen wierven van een Engelse zelfhulpgroep voor pedofielen. Zij gebruikten persoonlijke vragenlijsten en namen meerdere interviews af. Zij concludeerden dat de meest interessante van hun bevindingen wel het feit was dat pedofielen normaal waren, vergeleken met de controle groep (Wilson & Cox, 1983).

Meer recent bereikte Sarah Goode 56 mensen die zich aangetrokken voelen tot kinderen via internet. Door vragenlijsten en interviews verkreeg zij een veelheid aan informatie over hun leven en ervaringen, in het bijzonder of zij open waren over hun gevoel en de reacties die zij hebben ervaren van anderen bij hun bekendmaking (‘comming-out’). Deze reacties varieerden van volledige acceptatie tot vreselijke afwijzing. Zij heeft ook gerapporteerd dat veel van haar deelnemers gevoelens van angst, stigmatisering en uitsluiting ervaren (Goode,2010).  

Waarschijnlijk is de diepste kijk op het meer persoonlijke vlak van pedofielen en hun seksualiteit, wel die van Freimond’s werk (Freimond, 2013).  

Zij refereert aan haar deelnemers als “tot minderjarigen aangetrokken”, in plaats van als “pedofielen”, vanwege het feit dat hun seksuele leeftijdsvoorkeur hen vaak buiten de specifieke parameters van pedofilie laten vallen. Niettemin hebben deze mensen dezelfde ervaringen als ‘echte pedofielen’, die zich aangetrokken voelen tot specifiek prepuberale kinderen, ondanks het stigma dat iedereen met een voorkeur voor kinderen onder de toegestane leeftijd treft. Dus om een beter begrip te hebben en accuraat te zijn, gebruikt ze de term “minor-attracted person (MAP)”.  

Vanwege dezelfde redenering zal ik [de schrijver] vanaf nu dezelfde terminologie gebruiken om te verwijzen naar de deelnemers in dit onderzoek. [*]  

[* Het Nederlandse equivalent hiervan is: ‘een persoon die zich aangetrokken voelt tot kinderen’, hier ook iets korter te formuleren als ‘een persoon met een voorkeur voor kinderen’. Zo vermijden we in een Nederlandstalig stuk te speken over ‘MAP(s)”.
Waar hier vertaald is als ‘pedofielen’ staat dit woord tussen aanhalingstekens, omdat dit woord verwijst naar een identiteit. Dit hoeft echter niet zo te zijn; ieders identiteit is altijd breder. JON ziet gevoelens voor kinderen, ook in seksueel opzicht, niet als identiteit maar als eigenschap, als een van de vele eigenschappen van de persoon. Zo iemand is geen pedofiel, zo iemand heeft pedofiele gevoelens. – JON.]

In haar onderzoek heeft Freimond negen van de hier bedoelde mensen in diepte- interviews gesproken over hun ervaring om een dergelijke identiteit bij zichzelf te ontdekken, het openbaren van die identiteit en het omgaan met het stigma dat dit omgeeft. Zij vermeldt dat  

  • vanwege het stigma er omheen, het accepteren van deze identiteit erg lastig was en een emotioneel geladen ervaring voor de deelnemers betekende;  
  • ook dat zij innerlijke conflicten hebben over hoe zij zichzelf zien. 
  • Haar deelnemers maakten hun gevoelens het vaakst bekend aan vrienden.  
  • Net zoals Goode’s deelnemers, vermeldden zij een grote verscheidenheid aan reacties op hun bekendmaking, zowel positieve als negatieve.

Deze recente onderzoeken zijn een goede stap voorwaarts in het begrijpen van de persoonlijke aspecten van een voorkeur voor kinderen, ondanks de relatief kleine omvang van hun steekproeven en hun kwalitatieve werkwijze. Vandaar dat er een gebrek blijft aan psychologisch onderzoek naar de identiteit, het ‘uit de kast komen’ en het algemeen welbevinden van deze mensen (Freimond, 2013; Seto, 2012).  

Dus als het onderzoek van voorkeur voor kinderen de weg zou volgen van het onderzoek naar homoseksualiteit en andere seksuele oriëntaties, dan is het nu de tijd om deze onderwerpen te onderzoeken.

Het huidige onderzoekwil de eerder genoemde tekortkomingen oppakken.

  • [1] Ten eerste door het gebruik van niet-klinische en niet-forensische deelnemers, verkregen via internet. Daardoor hoop ik een meer representatieve doorsnede van de hier bedoelde populatie te bereiken.  
  • [2] Ten tweede zal dit onderzoek de grootste groep deelnemers hebben uit die populatie tot op de dag van vandaag (N = 160).  

De combinatie van deze twee werkwijzen maakt het mogelijk om meer algemene waarnemingen te doen over mensen met de hier bedoelde gevoelens voor kinderen.  

In dit project zal ik onderzoek doen naar veel van de eerder onberoerd gelaten aspecten van het zich aangetrokken voelen tot kinderen.  

  • [1] Ik zal onderzoeken hoe deze personen zichzelf kenmerken en hoe dat proces verloopt vanaf het moment dat ze zich van hun gevoelens bewust werden.  
     
  • [2] Ik zal ik onderzoeken hoe zij hun identiteit beleven in een wereld die in hoge mate stigmatiserend is tegen hen en hun verlangens. .
     
  • [3] Ik zal onderzoek doen naar de aanwezigheid van ‘meervoudige identiteiten’ en bezien of deze identiteiten openbaar zijn of geheim worden gehouden.  
     
  • [4] Ik wil verder gaan op Goodes en Freimonds werk door te onderzoeken in welke mate deze mensen ‘uit de kast komen’, aan wie zij dit vertellen en hoe de subjectieve beoordeling is van die ervaringen.  
     
  • [5] Dit onderzoek zal ook bijdragen aan bestaande literatuur over deze specifieke seksuele voorkeuren en een relatie leggen tussen mensen met die voorkeuren en hun identiteit.  
     
  • [6] Dit onderzoek zal ook bijdragen aan bestaande literatuur over deze specifieke seksuele voorkeuren en een relatie leggen tussen mensen met die voorkeuren en hun identiteit.

Table 1. Hypothesen

 

Vraagstelling

Verwachting

Theoretische onderbouwing

Ervaren mensen met een voorkeur voor kinderen die hun voorkeur bekend gemaakt hebben een hoger gevoel van zelfwaardering en een lagere mate van eenzaamheid dan diegenen die dat nog niet gedaan hebben?

Ja

“Het uit de kast komen” heeft positieve gezondheidseffecten voor andere seksuele minderheden.

(Juster c.s.,2013; Pachankis,2007; Pachankis c.s., 2015).

Ervaren mensen die exclusief op kinderen zijn gericht meer eenzaamheid dan diegenen die zich ook aangetrokken voelen tot volwassenen?

Ja 

Stigma-gerelateerde stress die ervaren wordt door deze mensen heeft een correlatie met eenzaamheid. Derhalve zou het ook hebben van een niet-gestigmatiseerde seksuele voorkeur een verzachtende omstandigheid bieden tegen dat stigma.  

(Jahnke, Schmidt, Geradt, & Hoyer, 2015)

Ervaren mensen met een voorkeur voor kinderen met een houding van acceptatie m.b.t. seksueel contact tussen volwassenen en kinderen een hoger gevoel van zelfwaardering?

Ja

Geïnternaliseerde homofobie heeft een correlatie met een lager zelfbeeld van personen die zich aangetrokken voelen tot dezelfde sekse. (Herek c.s., 1997).

Werkwijze

Deelnemers 

De gegevens van 160 deelnemers zijn geanalyseerd. […] Mannen maakten voor 95% deel uit van deze steekproef […]. Terwijl 100% van de deelnemers vertelden dat zij zich aangetrokken voelen tot kinderen, gaf 74% ook aan dat zij op een bepaald niveau zich ook aangetrokken voelden tot volwassenen.  

  • Deze 74% worden als niet-exclusief benoemd,  

  • terwijl de overige 26% worden benoemd als exclusief. 

Ten aanzien van de seksuele voorkeur is 

  • 64% van de groep exclusief of heeft voorkeur voor meisjes, 

  • 34% van de groep exclusief aangetrokken tot jongens en 

  • wordt de overige 2% in gelijke mate van aangetrokken door jongens en
    meisjes.

Procedure

Deelnemers werden verkregen door de organisatie Virtuous Pedophile (virped.org) en B4U-ACT (www.b4uact.org), en hun netwerken. Dit zijn beide organisaties zich toeleggen op het geven van hulp en ondersteuning van mensen die zich aangetrokken voelen tot kinderen. […]

De deelname was geheel anoniem, vrijwillig en er werd geen vergoeding gegeven. Aan de deelnemers werd gevraagd een online vragenlijst in te vullen door Qualtrics survey software. De vragenlijst kon door de deelnemers ingevuld worden op hun eigen computer en op een zelf gewenst tijdstip. Gegevens werden verzameld tussen december 2015 en februari 2016.

Meetinstrumenten

De UCLA eenzaamheidsschaal

De University of California Los Angeles (UCLA) eenzaamheidsschaal is een 20 vragen bevattende lijst die toetst op de positieve gevoelens van ‘er bij horen’. (Bijvoorbeeld: “Hoe vaak voel je je deel van de groep?”) en negatieve gevoelens van eenzaamheid (Bijvoorbeeld: “Hoe vaak voel je je buitengesloten?”) (Russell, Peplau & Cutrona, 1980). […] Hoge gemiddelde scores geven een hoger niveau van eenzaamheid weer. 

De Rosenberg Zelfwaarderingsschaal

De Rosenberg zelfwaardering schaal is een 10 vragen bevattende lijst over zelfwaardering (Rosenberg, 1965). Hoge gemiddelde scores geven een hogere mate van zelfwaardering aan.  

De Bumby MOLEST Schaal

Deze schaal is ontwikkeld om te toetsen op cognitieve afwijkingen bij mensen die seksuele misdaden hebben begaan tegen kinderen (Bumby,1996). […]

In dit onderzoek werd deze schaal toegevoegd om de attitude van de deelnemers te meten ten aanzien van de toelaatbaarheid van seksueel contact tussen volwassene en kind. Om dit te meten is de schaal behoorlijk verkleind omdat vragen direct gericht op zedendaders weggelaten zijn.  

Vragen met negatief geladen woorden, zoals “aanranding” zijn verwijderd om een neutrale houding te verkrijgen bij de deelnemers t.o.v. seksueel contact tussen volwassene en kind. De overige vragen zijn behouden vanwege de relatieve neutraliteit en de specifieke gerichtheid op houding. […]  

De onderzoeksvragen

Als toevoeging op de hierboven beschreven schalen, werd de deelnemers ook gevraagd om vragen te beantwoorden aangaande  

  • de aard van de seksuele oriëntatie, 

  • de seksuele aantrekkelijkheid,  

  • ervaringen met bewustwording en 

  • ervaringen met bekendmaking ervan.

[…] Aan de deelnemers werd, met een ja/nee vraag, gevraagd: “Heb je een hiërarchie van seksuele identiteiten? Zijn bepaalde identiteiten belangrijker voor je dan andere?” […]  

Er werd ook met een ja/nee vraag gevraagd: ”Heb je verschillende seksuele identiteiten in het openbare leven en je privé leven?” […]  

Aan de deelnemers werd ook met een ja/nee vraag gevraagd: “Is je seksuele identiteit veranderd in de loop van de tijd?” Als zij “ja” antwoorden kregen ze de volgende open vraag: “Verduidelijk a.u.b. …..” […]

Aan de deelnemers werd daarna naar hun voorkeur gevraagd. Eerst werd gevraagd te antwoorden met een ja/nee vraag: “Voel je je aangetrokken tot minderjarigen (onder de leeftijd van 18 jaar)?” Daarna werd gevraagd: “Voel je je ook aangetrokken tot volwassenen?” Zij konden antwoorden dat het zich aangetrokken voelen tot volwassenen gelijk of sterker was dan tot minderjarigen. Ze konden antwoorden dat hun voorkeur voor volwassenen niet zo sterk was als dat tot kinderen of dat ze zich totaal niet aangetrokken voelden tot volwassenen.  

Hun werd gevraagd: “Is je voorkeur voor kinderen gericht op jongens of meisjes?” […]  

Aan de deelnemers werd daarna gevraagd om een indicatie te geven van de jongste en de oudste leeftijd van jongens en meisjes waartoe ze zich aangetrokken voelen, als dit van toepassing was natuurlijk. Dit werd gevolgd door een open vraag: “Geef a.u.b. iedere aanvullende informatie die je hebt over de kinderen tot wie je je aangetrokken voelt.”

 Het volgende deel van het onderzoek vroeg deelnemers over hun ervaringen m.b.t. het zich bewust worden van hun gevoel.
Dit begon met de vraag: “Hoe oud was je … […], gevolgd door een open vraag: “Beschrijf a.u.b. het proces van het je bewust worden van de gevoelens, dat je je aangetrokken voelt tot kinderen. Aan de deelnemers werd een volgende open vraag gesteld: “Welke gedachten en emoties kun je je herinneren gehad te hebben toen je je realiseerde dat je je aangetrokken voelde tot kinderen?”

In het laatste deel van het onderzoek werd aan de deelnemers gevraagd over hun ervaringen met het bekend maken (coming out). [… … …]  

Resultaten

De identiteit van de seksuele oriëntatie

In het algemeen benoemden deelnemers meerdere identiteiten van hun seksuele oriëntatie. [… …]  

De meest genoemde identiteit over het geheel was: “pedofiel”; 123 van de 160
deelnemers noemden zich zo. Veel deelnemers gaven zich ook een kenmerk van
andere chronofiele kenmerken, zoals 

  • "hebefiel" (N = 82) and 

  • “ephebofiel” (N = 55). 

Meer bekende identiteiten van seksuele aantrekking tot minderjarigen als 

  • “girl lover” (N = 84) en 

  • “boy lover” (N = 50) 

zijn ook vaak genoemd. 

Veel deelnemers gebruikten echter ook meer traditionele identiteiten van seksuele oriëntatie zoals 

  • “heteroseksueel” (N = 73), 

  • “homoseksueel” (N = 27), and 

  • “biseksueel” (N = 31).

Hiërarchie in identiteit

Tabel 2 Heeft u een hiërarchie van de seksuele identiteiten?

  N (totaal = 160) Percentage
Ja 73 46%
Nee 87 53 %

Tabel 3 Thema’s in de seksuele hiërarchie

  N (Totaal = 69) Percentage
Pedofiele identiteit meest belangrijk 51 74 %
Homo-, hetero- of biseksualiteit meest belangrijk 18 26 %
Vermeld zijn ook: volwassenen 23 33 %
Sociale acceptatie 13 19 %

[... ... ...] 

Als toevoeging op het aangeven van de bovenste in de hiërarchie kwamen nog twee thema’s uit de antwoorden van de deelnemers te voorschijn.

  • Ten eerste: meerdere deelnemers vertelden [ook] aangetrokken te zijn tot volwassenen wanneer ze hun hiërarchie aangaven. [… … …] . 

  • Een ander themadat uit de antwoorden van de deelnemers naar voren kwam was de rol van sociale beïnvloeding op het duiden van hun seksuele oriëntatie. Voor enkele deelnemers was het feit dat hun voorkeur voor kinderen hen sociaal definieerde de reden om het bovenaan hun hiërarchie te plaatsen […].
    Anderen vermeldden specifiek dat zij hun voorkeur als belangrijk zagen juist vanwege de stress en het soms obsessieve denken erover dat hen overkwam. .

Openbare en privé identiteiten 

Tabel 4. 
Heb je verschillende seksuele identiteiten in het openbare leven en in je privé leven?

 

N (totaal = 160)

Percentage
Ja 125 76 %
Nee 35 22 %

Tabel 5 Openbare en privé identiteiten

  N (totaal = 124 Percentage
Pedofiel privé 104 84 %
Hetero-, homo- of biseksualiteit openbaar 87 70 %
Aseksueel openbaar 9 7 %
Vaaag openbaar 20 16 %
Risico op openbaarmaking van voorkeur voor kinderen 31 25 %

Aan de deelnemers werd gevraagd of zij verschillende identiteiten van seksuele oriëntatie hebben: openbaar en privé. De meeste deelnemers zeiden dat hun openbare identiteit verschilde van hun privé identiteit […]. Het grootste deel van hen vermeldde dat hun specifieke voorkeur hun privé identiteit was. 

[... ... ...] 

Ook hebben enkele deelnemers verteld dat zij bewust vaag zijn over seksualiteit; zij
vermijden situaties waarbij zij gevraagd kunnen worden zich te kenmerken.
Bijvoorbeeld:

“Ik kies er meestal voor mijn seksualiteit niet in het openbaar te erkennen”. (man 28).

Een ander thema dat genoemd werd door een kwart van de deelnemers was het risico om openbaar gezien te worden als ‘pedofiel’. Dit wordt getypeerd door het volgende antwoord:  

“Ik kan mijn seksuele voorkeur niet kenbaar maken aan anderen omdat dan mijn leven zou worden geruïneerd.”(Man 20)

De angst voor de gevolgen was de grootste motivatie waarom geen van de deelnemers aangaf dat hun specifieke voorkeur hun openbare identiteit was.

Ontwikkeling van seksuele identiteit

Tabel 6 De eerste aanvaarding van de voorkeur als identiteit

  N (totaal = 27) Percentage
Kindertijd 0 0 %
Puberteit of adolescentie [*] 3 11 %
Jong-volwassen 13 48 %
Volwassen 11 41 %

Deelnemers werd gevraagd te spreken over hoe hun seksuele identiteit is veranderd in de loop van de tijd, specifiek in de volgende ontwikkelingsperioden:  

  • Kindertijd <10 jaar  

  • Puberteit of adolescentie [*] 10 tot 18 jaar , 

  • Jong-volwassene 18 tot 25 jaar en 

  • Volwassene > 25  

[* In de Engelse taal wordt late kindertijd (10 tot 12), puberteit (12 tot 15) en adolescentie (15 tot 18 jaar) samengetrokken als “adolescence” - JON]

Ongelukkigerwijs hebben veel deelnemers deze vragen niet beantwoord op de wijze
zoals die bedoeld was. Vaak spraken ze over hun specifieke seksuele voorkeur of de
geschiedenis van hun seksuele ontwikkeling in het algemeen […].
Als we kijken naar de deelnemers die de vraag wel als bedoeld beantwoord hebben en die een punt hebben aangegeven waarop zij hun gevoelens aanvaardden, dan blijkt dat de meesten dit deden op een leeftijd na hun 18e. Geen deelnemer aanvaardde de voorkeur voor kinderen in de kindertijd, een enkele deed dit in de puberteit of adolescentie. De meeste aanvaardden het pas als jong-volwassenen of als volwassene.

Ervaringen bij het zich bewust worden 

Table 7. Ervaringen bij het zich bewust worden

N (totaal = 144) Percentage
Innerlijk ervaren 59 41 %
Vanuit media ervaren 24 17 %
Voorkeursleeftijd veranderde niet 30 21 %
Vergelijking van het aangetrokken zijn met dat van de leeftijdsgenoten 37 26 %
Vergelijuking met de voorkeur van leeftijdsgenoten 20 14 %

Ondanks het late aannemen van een aan de voorkeur gekoppelde identiteit, geven deelnemers vaak aan dat hun eerste bewustwording van de gevoelens van een afwijkend gevoel van aangetrokken zijn tot kinderen er in hun puberteit al was. De gemiddelde leeftijd van het zich hiervan bewust worden was 15,45 jaar (SD=5,67). [*] [...]

[* SD = standaarddeviatie = de ‘ruimte’ om het gemiddelde heen. Deze is hier dus ruwweg tussen de drie jaar voor en drie jaar na het gemiddelde van, afgerond, 15,5 jaar, ofwel tussen de 12,5 en de 18,5 jaar – een vrij brede spreiding dus – JON.]

[…] Bijna de helft van de respondenten vertelde dat hun ervaring van de bewustwording van de gevoelens een innerlijke gewaarwording was, zoals een verliefdheid op een klasgenoot of een ervaring met een jonger persoon.

Bijvoorbeeld:

“Ik voelde mij in het begin aangetrokken tot meisjes die veel jonger waren dan ik op 12-, 13-jarigeleeftijd, maar ik dacht dat dit eenmalige gebeurtenissen waren. […] Maar toen ik ouder werd, merkte ik dat ik meer en meer keek naar meisjes rond de leeftijd van 6 tot 8 jaar oud. Toen ik 15 was, ontmoette ik een meisje op wie ik verliefd werd. Dat was het moment waarop ik wist dat dit niet een voorbijgaande fase of een verliefdheid op een specifiek meisje was. Het was een volledig aanwezige seksuele voorkeur. […]” (man 21)

Meerdere deelnemers vertelden dat de media een belangrijke rol speelden in de ervaring van het zich bewust worden van de gevoelens. Voor enkele deelnemers was dit in een passieve vorm zoals het zich aangetrokken voelen tot een jongere acteur in een film of op tv. Voor anderen was het zien van seksuele afbeeldingen van kinderen de katalysator voor hun bewustwording. Er is een grote variëteit aan seksueel materiaal genoemd, inclusief geschreven verhalen over seks met kinderen, of Japanse stripverhalen over kinderen die seks hebben en kinderpornografie.  

[...] […] Veel deelnemers hebben de ervaring van het zich bewust worden van de gevoelens verkregen via vergelijking, zowel op zichzelf gericht alsook naar buiten. 

  • De innerlijke vergelijkingen betroffen gewoonlijk hun eigen voorkeur ten opzichte van die van hun leeftijdsgenoten, over een lange periode gezien. 

  • De uiterlijke vergelijkingen betroffen hun eigen voorkeur ten op zichtte van die van hun leeftijdgenoten.  

De mensen die de innerlijke vergelijking in de loop der tijd maakten, ontdekten dat de leeftijd van de mensen tot wie zij zich aangetrokken voelden niet van leeftijd veranderden.  

De volgende ervaring van een der deelnemers is typerend voor zo’n ontdekking.

“Op de leeftijd van 12 realiseerde ik mij dat ik aangetrokken was tot jongens van mijn leeftijd. Toen ik 13 werd was ik nog steeds aangetrokken tot 12- jarigen. Toen ik 14 was, werd ik nog steeds aangetrokken werd tot 12- en 13- jarigen. Op dat punt realiseerde ik mij dat ik hier niet meer ‘overheen’ zou groeien”. (man, 39)

[... ... ...] 

Tabel 8 - Thema’s m.b.t. de emotie bij het zich bewust worden van de gevoelens

  N (totaal - 144) Percentage
Negative gevoelens 90 63 %
  • Angst om ontdekt te worden
33 23 %
  • Angst om altijd eenzaam te blijven
12 8 %
  • Identificatie als "monster""
17 12 %
Neutrale gevoelens 34 24 %
Positive gevoelens 17 12 %

Aan de deelnemers werd ook gevraagd om hun gedachten en emoties te omschrijven die zij zich herinnerden gehad te hebben op het moment van de bewustwording van de gevoelens. De meerderheid van de deelnemers antwoordden op deze vraag dat zij negatieve emoties hadden op het moment van de bewustwording. Walging, boosheid en droefheid werden veelvuldig genoemd. 

Er waren drie specifieke thema’s die opkwamen bij die negatieve reacties:

  • de angst voor ontdekking, 

  • angst om voor altijd alleen te zijn en  

  • identificatie met het beeld dat de maatschappij over pedofielen heeft als monster.

Veel deelnemers waren bang voor wat er zou kunnen gebeuren als iemand ‘het’ zou ontdekken. Enkele hebben de angst geuit dat ze dachten gearresteerd te kunnen worden, zelfs als zij niet zouden handelen naar hun gevoelens. De reactie van de volgende deelnemer vat de angst van vele deelnemers samen: : 

“Ik zag de tv-shows, de criminalisering en de giftige voorstelling van zaken door de presentator en het publiek dat opriep tot geweld, intimidatie en alle mogelijke vormen van emotioneel geweld tegen mensen die hetzelfde voelen als ik. Ik hoorde mensen roepen dat iedereen zoals ik zou moeten worden vermoord…. Eén feit waardoor ik ontdekt zou worden en mijn leven zou letterlijk voorbij zijn. Dat is teveel om mee te leven als je 14 bent en met niemand erover kan praten of advies krijgen.” (man, 31)

[... ... ...] 

Meerdere deelnemers hebben ook herinneringen aan vergelijkingen van zichzelf met het beeld van pedofielen en kindermisbruikers zoals dat weergegeven wordt in de maatschappij en de media. Velen vreesden dat er ergens diep in zichzelf iets mis was en dat het onvermijdelijk was dat ze de monsters zouden worden die de maatschappij bedoelde.  

“Alles wat de media en sociale verhoudingen weergaven was het beeld van ‘de pedofiel’ als een gestoorde, geesteszieke crimineel die kinderen misbruikt voor zijn eigen afwijkende seksuele genoegend. Ik had geen alternatief voor dit verhaal, dus gaf ik me over aan het beeld dat dit dan was wat ik ben of zou worden.” (man, 27)

Niettemin vertelden enkele deelnemers neutrale of positieve gevoelens te hebben bij hun bewustwording van hun gevoelens voor kinderen. Vele van hen met een neutraal gevoel waren zich eenvoudig niet bewust van het stigma dat gekoppeld is aan hun seksuele verlangens op dat moment. […] [...]

[…] Diegenen die positieve gevoelens hadden, hadden dit naast negatieve gevoelens die er ook waren. Diegenen voor wie dit het meest positief voelde, beschreven de bewustwording ervan als een natuurlijk gevoel dat hen hielp zichzelf te begrijpen. [...] 

Het bekendmaken 'uit de kast komen')

Tabel 9. 
Heb je ooit zelf je gevoelens voor kinderen aan anderen (die je kent) verteld??

  N (totaal = 155) Percentage
Ja 104 67 %
Nee 51 33 %

Tabel 10. Wie zijn de personen aan wie je zelf verteld hebt over je gevoelens voor kinderen?

  N (totaal = 102) Percentage
Vriend 77 76 %
Familielid 47 46 %
Therapeut 36 35 %
Romantische partner 20 20 %
Anderen 21 21 %

Aan de deelnemers is ook gevraagd naar hun ervaringen m.b.t. het openbaren van hun gevoelens voor kinderen. Omdat de meeste deelnemers waren verkregen via online hulpgroepen, was het zeer waarschijnlijk dat zij hun gevoelens bekend gemaakt hadden. Ik vroeg specifiek naar bekendmaking aan personen die zij persoonlijk kenden. [...]  

Ondanks het risico dat deze groep loopt van meldplichtwetten [*], hebben enkele deelnemers hun gevoelens geopenbaard aan een therapeut. De anderen aan wie dit verteld is, waren partners in een relatie en anderen zoals collega’s of een religieus leider.  

[* Deze bestaan in meerdere landen. In Nederland is voor therapeuten de geheimhoudingsplicht primair; een meldingsplicht geldt alleen als er concreet reëel bestaand en aantoonbaar gevaar bestaat voor een kind – JON]

Tabel 11. Reacties op de bekendmaking van je gevoelens voor kinderen

  N (totaal = 100) Percentage
Positief 65 65 %
Neutraal 42 42 %
Negatief 33 33 %

De deelnemers gaven aan dat er een variëteit aan reacties was op hun bekendmaking,
maar in het geheel gezien hadden de meeste ten minste één positieve ervaring bij de
bekendmaking. Deze werd veelal gezien als positieve gevoelens van acceptatie en het
verlichten van de psychische druk. Een kleiner aantal deelnemers gaf aan een
neutrale reactie te hebben gehad, veelal gezien als verwarring, ontkenning of negeren
van het feit. Slechts een klein deel van de deelnemers kregen een directe negatieve
reactie op hun bekendmaking. Dit werd vaak geïnterpreteerd als een volledige
afwijzing, het verlies van de relatie of zelfs een bedreiging met geweld of juridische
stappen.

Voorkeuren

Tabel 12. Voorkeuren: patronen

  N (totaal = 157) Percentage
Een niet exclusieve voorkeur voor kinderen 116 74 %
Een exclusieve voorkeur voor kinderen 41 26 %
Voorkeur voor meisjes 100 64 %
Voorkeur voor jongens 54 34 %
Gelijk voor jongens en meisjes 3 2 %

[...] Deelnemers die een voorkeur hebben voor jongens waren significant vaker exclusief aangetrokken tot kinderen dan deelnemers die een voorkeur hebben voor meisjes [...]. 

  • Slechts 19% van de deelnemers met een voorkeur voor meisjes gaf aan dat zij exclusief waren in hun voorkeur voor kinderen,  

  • terwijl 39% van de deelnemers met een voorkeur voor jongens exclusief was.

Tabel 13. Vergelijking van de laagste leeftijd van voorkeur

  Voorkeur voor meisjes Voorkeur voor jongens Niet exclusive voorkeur voor vrouwen Exclusive voorkeur voor vrouwen Niet exclusive voorkeur voor mannen Exclusive voorkeur voor mannen
M  [**]
(SD) [**]
5.24*
(2.89)
7.55*
(3.15)
       
M  
(SD)
    5.56*
(2.93)
3.89*
(2.31)
   
M  
(SD)
        8.06
(3.08)
6.76 
(3.18)

*statistisch significant
[** M = M = mean= gemiddelde, SD =standaarddeviatie (de bandbreedte om het gemiddelde) - JON

Er is ook een verschil in de voorkeursleeftijd tussen de deelnemers die een voorkeur voor hebben meisjes met die een voorkeur voor jongens hebben. Deelnemers werd gevraagd aan te geven tussen welke leeftijden zij zich aangetrokken voelden. Voor dit onderzoek heb ik besloten om de laagste leeftijd te gebruiken. Deze keuze is gebaseerd op het feit dat men geneigd is de hoogste leeftijd te overdrijven; die zou daardoor minder bruikbaar worden. Immers, een aantal deelnemers valt ook op volwassenen. Hierdoor hebben de deelnemers die een voorkeur hebben voor meisjes een significant lagere leeftijd genoemd dan deelnemers die een voorkeur hebben voor jongens: t (150) = 4.54, p < 0,01. [*]

[* “t (150)” = de correlatie (samenhang) bij 150 personen; “4.45” duidt op een redelijke samenhang. “p < 0,01” = de kans dat dit op toeval berust (in plaats van op een echte samenhang) is 1% - dus laag. – JON]

[... ... ...] 

Aan de deelnemers werd ook gevraagd om nader uit te leggen wat zij aantrekkelijk vinden via een open-antwoord vraag. Voor hen die dit deden (N=124), vielen de antwoorden in twee categorieën : 

  • Lichamelijke kenmerken (haarkleur, lichaamsbouw, etc.) en  

  • Sociale of persoonlijkheidskenmerken (nieuwsgierigheid, intelligentie, etc.) . 

De deelnemers vermeldden  

  • een gemiddelde van 2,27 lichaamskenmerken (op een schaal van 8 punten, SD = 2,17) en  

  • een gemiddelde van 1,73 sociale of persoonlijkheidskenmerken (op een schaal van 8 punten, SD = 2,07).  

[...] 

Welbevinden

[Tabel 14. UCLA - Mate van eenzaamheid]
[
Tabel 15. Rosenberg: gevoel van eigenwaarde
[Uitleg:]

Aan de deelnemers werd ook gevraagd hoe hun geestelijk welbevinden was, om een beeld te krijgen in hoeverre zij zich hebben kunnen aanpassen aan de situatie. De gemiddelde score van deze groep op de UCLA eenzaamheidsschaal was significant hoger […] dan de gemiddelde score van de samenleving als geheel, wat weergeeft dat deze groep een significant hogere mate van eenzaamheid ervaart (Russell, 1996). . 

Op de Rosenberg zelfwaarderingsschaal heeft deze groep een significant lagere score […] dan het gemiddelde van de samenleving als geheel, wat betekend dat deze groep een significant lager gevoel van eigenwaarde heeft (Schmitt & Allik, 2005).

Binnen deze onderzoeksgroep is er een significant verschil in gevoel van eenzaamheid tussen hen die zich exclusief aangetrokken voelen tot kinderen en diegenen die zich ook aangetrokken voelen tot volwassenen [...] De ‘exclusieven’ hadden hogere eenzaamheidsscores dan ‘niet-exclusieven’.  

Deze twee groepen waren echter niet verschillend als het om gevoel van eigenwaarde gaat [...].

Wat betreft geslachtelijke voorkeuren: de deelnemers die een voorkeur voor jongens hebben verschilden niet significant van de deelnemers die een voorkeur voor meisjes hebben op het punt ‘gevoel van eigenwaarde’ [...] – gecontroleerd op de factor exclusiviteit.

Wat betreft het bekendmaken van de gevoelens: zij die deze bekend gemaakt hadden verschilden niet significant op de mate van ‘eenzaamheid’ […] of ‘gevoel van eigenwaarde’ [...]. [...] 

Bij het vergelijken van de deelnemers die op zijn minst één positieve ervaring hadden bij het bekendmaken met deelnemers die dit niet hadden, bleek dat zij die een positieve ervaring hadden bij het bekendmaken significant lagere eenzaamheidsscores hadden dan diegenen die die positieve ervaring niet hadden. Dit effect was significant zelfs als we kijken naar leeftijd [...]. Er was geen significant effect van positieve ervaring bij bekendmaken wat betreft gevoel van eigenwaarde, zelfs als we kijken naar leeftijd [...].

Hogere scores op de aangepaste Bumby schaal (d.w.z. dat zij een relatief meer accepterende houding hebben ten aanzien van seksuele relaties tussen volwassenen en kinderen) zijn positief gecorreleerd meer gevoel van eigenwaarde. Deze correlatie [...] is erg statistisch significant [...]. Dit effect blijft hoog, zelfs al kijken we naar leeftijd [...].

Discussie 

De gegevens laten zien dat mensen die zich aangetrokken voelen tot kinderen nogal verschillende ervaringen hebben. Velen van hen moeten omgaan met de te verwachten problemen, gekoppeld aan het hebben van een zwaar gestigmatiseerde seksuele voorkeur, zoals worstelen om hun oriëntatie zelf te accepteren en soms het hoofd bieden aan de afwijzing na het bekendmaken ervan. Zij laten zien dat zij tekortkomen in gevoel van eigenwaarde en meer eenzaamheid ervaren, vergeleken met de samenleving als geheel.  

Niettemin zijn er verschillende factoren die meer positieve uitkomsten mogelijk maken, potentiële vormen van positieve ontwikkeling voor deze mensen.

 Twee van deze factoren zijn: 

  • Positieve ervaringen bij bekendmaking van de gevoelens (minder eenzaamheid) en  

  • Meer acceptatie van seks tussen volwassenen en kinderen (meer gevoel van eigenwaarde)  

Dit heeft een belangrijke gevolgen voor onderzoekers en therapeuten die werken met ‘pedofielen’.  

Vanwege het beschermende effect van het hebben van positieve ervaringen bij bekendmaking, zouden therapeuten meer terughoudend moeten zijn met hun meldplicht als een cliënt vertelt van zijn of haar voorkeursgevoelens. 

Zij zouden ook moeten zorgen om meer genuanceerd te zijn in hun benadering van deze cliënten en hun houding betreffende seks tussen volwassenen en kinderen. Het bevorderen van het aannemen door deze cliënten van de overtuiging dat seks tussen volwassenen en kinderen in wezen altijd schadelijk is, zou vernietigend zijn voor het gevoel van eigenwaarde van de cliënt. Onderzoekers die werken aan het ontwikkelen en evalueren van therapieën voor ‘pedofielen’ zouden dit moeten meenemen in hun benadering.

Dit heeft ook gevolgen voor betreffende persoon zelf, alsook voor het brede publiek. Deze bevindingen geven aan dat betrokkenen voordeel zouden kunnen hebben van het vinden van personen bij wie zij zich veilig als zodanig kunnen bekendmaken; deze moeten dan reageren met acceptatie en een realistische risicoschatting.  

Het zou ook een voordeel voor hen kunnen zijn om niet de dominante sociale en klinische visie over het inherent schadelijke seksuele contact tussen volwassenen en kinderen aan te nemen. Wellicht kunnen zij historische voorbeelden van positieve [*], sociaal geaccepteerde relaties tussen volwassenen en kinderen gebruiken als tegenwicht voor die maatschappelijke visie.

In het algemeen geven de resultaten van dit onderzoek de onderbouwing van het opvatten van het aangetrokken zijn tot kinderen als een seksuele oriëntatie, onder meer door het belichten van de overeenkomsten tussen deze en andere seksuele oriëntaties. Overeenkomsten in de beginleeftijd en de seksuele en romantische gevoelens werden bevestigd. Meer bewijs werd gevonden van het bestaan van een continuüm in de gevoelens voor kinderen.  

De belangrijkste consequentie van dit alles is de noodzaak van klinische en academische gemeenschappen om gevoelens van voorkeur voor kinderen te ont- pathologiseren, zoals ze ook gedaan heeft met de homoseksuele voorkeur, en deze gevoelens nu eens te gaan zien en te bestuderen als een seksuele oriëntatie.

Dit en de huidige bevindingen dat mensen met deze voorkeur een heterogene groep zijn, zou moeten leiden tot een radicale her-evaluatie van de bestaande literatuur over hen. De bestaande literatuur is gebaseerd op een verkeerde steekproef, namelijk een relatief homogene groep van gevangen en/of behandelde veroordeelde daders; derhalve zijn de bevindingen en conclusies toe aan een kritische blik. Dit onderzoek is alvast een belangrijke stap voorwaarts.

Ervaringen bij het zich bewust worden van de gevoelens

Het zich bewust worden van deze gevoelens voor kinderen vond in deze steekproef plaats rond het 15 levensjaar. . Dit is iets ouder dan wat we vinden als leeftijd voor het zich bewust worden van homoseksuele gevoelens (Maguen c.s., 2002). De deelnemers werden het zich bewust op verschillenden wijzen, maar het was meestal door een opmerkelijk gevoel van zich aangetrokken te voelen tot of een gevoel van opwinding met betrekking op een jonger persoon en/of een innerlijke of uiterlijke vergelijking van de eigen voorkeur, die dus ‘afwijkend’ was van die van anderen.  

Opmerkelijk is dat de leeftijd van bewustwording niet samenhangt met de leeftijd van de voorkeur. Ik had voorspeld dat deelnemers met lagere leeftijd qua voorkeur ook een lagere leeftijd bij de bewustwording hiervan zou hebben, vanwege het grotere leeftijdsverschil tussen henzelf en de aantrekkelijke persoon. Theoretisch gezien wordt verschijnsel nog meer opmerkelijk.  

[... ... ...] 

Het bewustwordingsproces was pijnlijk bij de meerderheid van de deelnemers. Zij vreesden voor hun veiligheid en voor de veiligheid van mensen om hen heen, als zij zouden zijn als de monsters die de maatschappij in hen ziet. Ook vreesden zij dat dit hun kans op het vinden van een geliefde en het hebben van een bevredigende romantische relatie zou ontnemen.  

Velen vertelden dat dit hen in een periode van depressie liet vallen, soms jarenlang. Terwijl zij probeerden om hun voorkeur voor kinderen te accepteren. Zelfs degenen die neutrale reacties hadden gekregen en zich simpelweg niet bewust waren van het stigma rond een voorkeur voor kinderen. Zij vertelden door een soortgelijk proces te zijn gegaan en dat ze juist angst en depressie voelden op het moment dat ze zich bewust werden van het stigma.  

[... ...] 

Het is belangrijk om in gedachten te houden dat deze jonge mensen nog pubers of adolescenten zijn die moeten omgaan met de intense emoties. Het enige rolmodel dat ze zien op het nieuws en in Tv-shows zijn ‘zedendaders’ […]. Het is gemakkelijk te vergeten, of zelfs bewust te negeren dat het een feit is dat iedere volwassene die zich aangetrokken voelt tot kinderen eens een puber of adolescent is geweest die zich aangetrokken voelde tot kinderen. De weinige mensen die positieve reacties kregen bij het zich bewust worden van hun specifieke gevoelens zouden een voorbeeld kunnen zijn van hoe, in een omgeving die tolerantie van deze gevoelens en sympathie promoot, de negatieve gevolgen van deze voorkeur kunnen verminderen voor deze jongeren.  

Voorkeuren

Terwijl er al veel onderzoek is gedaan naar specifieke personen met de hier bedoelde gevoelens, doet dit onderzoek een aantal bijzondere waarnemingen. 

Een opmerkelijk punt is dat de meerderheid van deze steekproef een voorkeur heeft voor meisjes. [... ...] Dit kan zo zijn omdat de werving en de samenstelling van de steekproef op andere wijze is gebeurd dan gebruikelijk. [...]

Deelnemers met de voorkeur voor meisjes hadden een significant lagere voorkeursleeftijd dan degenen die een voorkeur voor jongens hadden. Dit was onverwacht en het wordt complexer als we ook kijken naar de uitkomsten m.b.t. exclusiviteit.  

In het algemeen hadden deelnemers met een exclusieve voorkeur voor kinderen een lagere voorkeursleeftijd dan degenen die zich ook aangetrokken voelen tot volwassenen, maar dit verschil is alleen significant voor hen die ook voorkeur voor vrouwen hadden. De deelnemers die een voorkeur voor mannen hadden waren waarschijnlijk weer meer exclusief dan degene die een voorkeur voor vrouwen hadden. Niettemin hebben deelnemers met een voorkeur voor mannen als groep een hogere voorkeursleeftijd. 

Een mogelijke verklaring hiervan is de invloed van historische sociale begrippen als ‘pederastie’. Enkele deelnemers vermeldden dat zij zich verdiept hadden in de sociaal aanvaarde beoefening van pederastie, de seksuele relatie tussen volwassen mannen en mannelijke pubers of adolescenten in het Oude Griekenland. Deze relaties zijn altijd voorgesteld als erg liefdevol en zij zijn vaak opgehemeld als de ideale omgeving voor volwassen mannen om jongens te begeleiden in hun ontwikkeling naar volwassenheid.  

Dit historische voorbeeld van positieve, sociaal aanvaarde seksuele relaties tussen een volwassene en een jongen is begrijpelijkerwijze aantrekkelijk voor wie deze gevoelens koestert. Deelnemers die de ideologie van pederastie onderschrijven worden hierdoor beïnvloed en hebben een hogere voorkeursleeftijd, een die dichter bij puberteit komt. Deelnemers die een voorkeur voor meisjes hadden kennen zo’n ideologie niet, waardoor dit effect waarschijnlijk voor hen afwezig blijft. . 

Zoals hierboven beschreven hebben deelnemers die een voorkeur hebben voor
jongens waarschijnlijk een exclusieve voorkeur voor kinderen. Men zou kunnen
zeggen dat er in sommige culturen een groter lichamelijk verschil is tussen
volwassen mannen en jongens enerzijds en tussen vrouwen en meisjes anderzijds.

Veel deelnemers die een voorkeur voor meisjes hebben vertelden zich ook speciaal aangetrokken te voelen tot vrouwen die weinig borsten en een slank figuur hebben. Wellicht is het zeldzamer voor mannen om een lichamelijk voorkomen te hebben als een jonge jongen of een mannelijke puber, wat dan leidt tot een hogere mate van exclusiviteit voor hen die zich aangetrokken voelen tot jongens. 

Een andere sociale factor kan deze zijn: in vele culturen wordt het belangrijk geacht dat vrouwen er jeugdig uitzien. Deze alom tegenwoordige infantilisering van vrouwen leidt tot een situatie waarin volwassen vrouwen lichamelijk en sociaal jonger lijken dan ze echt zijn. Dit fenomeen zou afwezig zijn bij volwassen mannen, mogelijk verklarend waarom de deelnemers die zich aangetrokken voelen tot vrouwen in meerdere mate ook volwassenen aantrekkelijk vinden dan de deelnemers die zich aangetrokken voelen tot mannen.

[... ... ...]

Identiteiten 

De meeste deelnemers in dit onderzoek hadden meerdere identiteiten. Dit was verwacht vanwege de ingewikkelde aard van voorkeur voor kinderen en de wisselwerking tussen leeftijdsvoorkeuren en geslachtsvoorkeuren. Interessant is dat ‘pedofilie’ de meest aangenomen identiteit was, ondanks dat dit de meest gestigmatiseerde identiteit was in het onderzoek (Imhoff, 2015). Er is ook nog het feit dat pedofiel wordt gelijkgesteld aan “zedendader” [of “zedendelinquent” dan wel “kinderverkrachter” – child molestor in het Engels] in het maatschappelijke taalgebruik.
Misschien dat deze respondenten proberen het woord "pedofiel" te herwinnen, zoals homoseksuelen hebben geprobeerd de woorden "flikker" en "de verkeerde kant" te herwinnen (Brontsema, 2004; McCormack, Wignall & Morris, 2015).

Terwijl de meeste deelnemers meerdere identiteiten aannamen, gaven ze aan dat deze identiteiten op verschillende niveaus belangrijk voor hen waren. De gerichtheid op kinderen als identiteit stond bovenaan de lijst van de door de deelnemers genoemde identiteiten. Slechts een kleine groep plaatste een geslachtsgeoriënteerde identiteit, zoals homoseksueel, heteroseksueel of biseksueel, bovenaan, waarmee zij het stigma van 'de pedofiel' ontweken.  

Zoals verwacht, waren deelnemers die ook zich ook aangetrokken voelden tot volwassenen, significant meer geneigd om een geslachtgeoriënteerde identiteit bovenaan te zetten. Wellicht vertegenwoordigt dit een poging van enkele deelnemers om zich te op te trekken aan sociaal meer geaccepteerde identiteiten om zo te kunnen leven met het stigma van een voorkeur voor kinderen. Daarbij is deze optie minder haalbaar voor hen die zich exclusief aangetrokken voelen tot kinderen. 

Toch bleek dit verschil in belangrijkheid geen effect te hebben op de identiteiten die deelnemers openbaar en privé hadden. Dus ‘niet-exclusieve’ deelnemers waren niet meer dan ‘exclusieve’ deelnemers in het openbaar geïdentificeerd als homoseksueel, heteroseksueel of biseksueel. De meeste deelnemers presenteerden zich in het openbaar met zo'n identiteit, ongeacht hun specifieke seksuele voorkeur. Dus lijkt het erop dat openbare en private identiteiten van kinderliefhebbers voornamelijk worden bepaald door de sociale context, meer dan door hun eigen seksualiteit. 

Meerdere deelnemers vermeldden echter ook dat de sociale context hun volgorde van identiteiten bepaalde omdat [bekendmaking van] hun voorkeur voor kinderen een gevoel van ‘hierop vastgespijkerd worden’ geeft door het volksgericht en de stress dat dit meebrengt. Deze sociale context lijkt zelfs nog meer invloed te hebben op de deelnemers en hun openbare en privé identiteiten, zodat het niet verrassend is dat veel deelnemers aangaven hun werkelijke voorkeur privé te houden met het oog op hun eigen veiligheid.

Het aannemen van verschillende identiteiten in verschillende sociale kringen zou gelijk zijn aan het "strategisch toepassen" van identiteiten die biseksueel gedrag en andere vaak gestigmatiseerde seksuele voorkeuren gebruiken (Baldwin c.s.,2014).
Gebaseerd op de deelnemers die specificeerden hoe de ontwikkeling was in de periode waarin ze de ‘pedofiele’ identiteit aannamen, lijkt het dat de meeste mensen met deze gevoelens deze identiteit pas aannemen als ze volwassen zijn.

Gegeven het feit dat de bewustwording gemiddeld op 15-jarige leeftijd plaats vindt, zit er een aantal jaren tussen het moment van bewustwording van hun gevoelens en het moment waarop zij dit accepteren als deel van hun seksuele oriëntatie of identiteit. Dit accepteren lijkt later te komen dan bij andere seksuele minderheden. (Drasis c.s., 2008; Maguen c.s.,2002).  

Dit zou kunnen komen door de tegenzin om een voorkeur voor kinderen te accepteren vanwege het stigma; dat dit in de loop van de tijd minder [problematisch] wordt, komt omdat zij leren om te gaan met hun verlangens.
Er is nog een punt: vanwege het nogal grote aantal kinderliefhebbers met homoseksuele voorkeur, zou het gelijktijdig beleven van die homo-gevoelens en gevoelens voor kinderen kunnen leiden tot meer verwarring; het kost dan meer tijd om hieruit wijs te worden.

Er is ook het punt van de leeftijd waarop dit alles plaatsvindt; een relatief jonge leeftijd kan vertragend werken bij het accepteren van een ‘pedofiele’ identiteit. Wellicht dat veel jonge mensen het accepteren hiervan uitstellen in de hoop dat tijdens hun tienertijd de voorkeursleeftijd zal stijgen naar sociaal acceptabele waarden terwijl zij zelf volwassen worden. Als dat dan niet gebeurt, dan werkt dit als een laatste aanwijzing dat dit dus een langdurige seksuele voorkeur is, waardoor het laatste obstakel om een ‘pedofiele’ identiteit te accepteren wegsmelt.

Het bekendmaken

De meerderheid van de deelnemers, ongeveer twee-derde, vertelde dat zij hun voorkeur voor kinderen bekend hadden gemaakt aan iemand die ze persoonlijk kenden. Dit was onverwacht, gezien het stigma waarmee ze geconfronteerd zijn. Zij maakten het meestal bekend aan vrienden en, dit is ook tegen de verwachting in, aan familieleden Dit was waarschijnlijk een strategische keuze.  

  • Vrienden kunnen gezien worden als de ideale personen voor een bekendmaking vanwege het hoge gehalte aan intimiteit, net als familie, maar met minder kans op afwijzing. 

  • Vrienden lijken meer in staat deze kennis voor zichzelf te houden, anders dan familieleden die het zouden kunnen delen binnen de familie. 

  • Ook zouden vrienden meer dezelfde ideologische gedachten en wereldbeeld hebben als de bekendmakende persoon; dit omdat je je vrienden wel kunt kiezen en je familie niet. 

  • Ook zou de bekendmakende persoon het gemakkelijker vinden om afstand te nemen van vrienden als zij negatief zouden reageren, dan van familieleden, zeker als zij ook financieel afhankelijk zijn van die familie.

Velen hebben het ook bekend gemaakt aan hun therapeut, ondanks de meldplichtwetten in de VS en andere delen van de wereld. Dit is een sterke aanwijzing dat zij de wens hebben om therapeutische hulp te zoeken. Het is onmogelijk te zeggen hoeveel anderen zouden spreken met een therapeut, want er zijn er genoeg die afgeschrikt worden door die meldplichtwetten.  

Gezien de ervaringen van enkele deelnemers, is hun vrees niet ongegrond; enkele deelnemers herinnerden zich dat hun therapeut hen rapporteerde bij het openbaar ministerie, nadat zij zich bekend gemaakt hadden als aangetrokken tot kinderen, zelfs wanneer zij geen enkel misdaad begaan hadden.

Dit soort gebeurtenissen maken een enorme inbreuk op een kwetsbare groep en zij leggen een schandvlek op de status van professionele therapeuten en het rechtssysteem van de VS.

Toch vertelden de meeste deelnemers dat zij ten minste één positieve ervaring bij hun bekendmaking gehad hebben. Dit is waarschijnlijk beïnvloed door de eigen keuze aan wie zij ‘het’ bekend zouden maken. Zij hebben dus waarschijnlijk gekozen voor mensen van wie ze verwachtten een positieve reactie te krijgen.

Een andere factor die bijdraagt aan het hoge percentage positieve ervaringen kan gelegen zijn in de lage verwachting die deelnemers hadden bij het bekendmaken. Voor enkele deelnemers zou iedere reactie anders als een afwijzing als positief ervaren worden, alleen al vanwege het feit dat zij ook in staat waren hun geheim te vertellen zonder dat de grootste angst bewaarheid werd.  

Natuurlijk heeft niet iedereen positieve reacties gehad, en zelfs zij die wel positieve reacties hadden, hadden vaak ervaringen van neutrale en negatieve reacties bij het bekendmaken aan anderen. 

Neutrale en negatieve reacties blijken voornamelijk ontmoedigend voor de deelnemers. Negatieve reacties waren soms dreigementen met geweld of juridische stappen en het beëindigen van de relatie. Neutrale reacties waren vaak het negeren van het feit; hoewel dit niet expliciet negatief was, was het toch pijnlijk was voor veel deelnemers. Het lijkt erop dat in het geval van het uiten van deze zeer intieme zaken over henzelf, een gebrek aan waardering in wezen ook een gebrek aan ‘gezien worden’ was. 

Welbevinden

In dit onderzoek bleek dat de deelnemers een lager gevoel van eigenwaarde en een hogere mate van eenzaamheid hebben, vergeleken met de maatschappij als geheel.  

Deze uitkomsten werden verwacht, gezien de stress en het stigma waar ze mee te maken hebben. De hogere mate van eenzaamheid bevestigt de uitkomsten van een ander onderzoek waarbij met mensen wierf via het internet (Jahnke, Schmidt c.s., 2015). 

Hoewel de huidige onderzoeksresultaten over een lage gevoel van eigenwaarde de uitkomsten van dat onderzoek tegenspreken (hier vond men bij de deelnemers een hoger gevoel van eigenwaarde). Het kan ermee samenhangen dat dit onderzoek in Duitsland werd verricht, uit een kleinere groep (N=104) bestond en dat zij significant kleinere controlegroep hadden.

De correlatie tussen het gevoel van eigenwaarde en een voorkeur voor kinderen zou verder onderzocht moeten worden.

Het gevoel van eigenwaarde was niet gerelateerd aan de ervaringen bij het bekendmaken in dit onderzoek. Dit betekent dat dit deel van mijn hypothesen niet juist was. De hypothese van een positieve correlatie tussen ‘een houding van het meer aanvaarden seks tussen volwassenen en kinderen’ en ‘gevoel van eigenwaarde’ wel werd bevestigd.  

Het meten van die houding was ontworpen om een scheiding aan te brengen tussen mensen die geloven dat seks met kinderen inherent schadelijk is voor hen, en diegenen die het als niet schadelijk zien, of hen die het als schadelijk zien vanwege de huidige sociale en juridische opvattingen.
Als iemand doorziet dat deze maat een omgekeerde is van "geïnternaliseerde pedofobie", zoiets als geïnternaliseerde homofobie, dan is deze uitslag te verwachten. Het is voldoende vastgesteld dat geïnternaliseerde homofobie is gecorreleerd aan een lagere eigenwaarde bij seksuele minderheden (Herek c.s.,1997).  

Deze uitkomsten kunnen ook helpen een uitkomst te verklaren van Prevention Project Dunklefeld, een Duits hulpprogramma dat therapie geeft aan zelf-erkende pedofielen. Dit liet zien dat patiënten na de behandeling een lager gevoel van eigenwaarde hadden dan daarvoor.(Beier et al., 2015).

Vele moderne therapieën, zoals die gebruikt worden bij Prevention Project Dunkelfeld, proberen wat men noemt ‘geestelijke stoornissen over seks tussen volwassenen en kinderen’ te verminderen. Deze worden ook wel "offense-supportive attitudes" (overtreding-ondersteunende houdingen) genoemd. Cognitieve- gedragstherapeuten zoeken naar wegen deze te verminderen in de hoop hiermee de kans te reduceren dat iemand een delict tegen een minderjarige begaat.  

[... ...] 

Als de positieve relatie tussen  

  • ‘houding van meer acceptatie in seks tussen volwassenen en kinderen’ en

  • ‘een hoger gevoel van eigenwaarde’ 

werkelijk bestaat, zoals deze uitkomsten aangeven, dan komt er een heel belangrijke ethische vraag naar boven over de therapie die tegenwoordig aangeboden wordt. 

Zelfs de meest vooruitstrevende behandelprogramma's, zoals Prevention Project Dunkelfeld, staan erop de cliënt te overtuigen om de hele gedachte aan seks tussen volwassenen en kinderen te verwerpen, dan kan die behandeling niet anders dan schadelijk zijn.  

Rationeel gezien maakt dit dat de cliënten minder lijken te handelen naar hun verlangens, maar er is te weinig bewijs voor een dergelijke stelling (Beier c.s., 2015). Gegeven dat deze werkwijze lijkt het gevoel van eigenwaarde van de cliënt te verminderen, wie is de therapeut dan aan het helpen, de patiënt of de maatschappij?  

Tot heden toe lijkt het erop dat de therapeuten zichzelf ervan overtuigd hebben dat zij bezig waren de belangen van beide partijen te dienen met deze aanpak. Maar deze aanwezige tegenstelling maakt dat zijn een keuze moeten gaan maken. 

  • Het dienen van een sociale wens door het verminderen van de kans dat een
    cliënt een zedendaad begaat en/of 

  • het vooruithelpen van de geestelijke gezondheid van de cliënt.  

Wellicht is er een middenweg waarop therapeuten zich kunnen verenigen met het mogelijke risico dat bestaat in de huidige sociale en juridische situatie, zonder daarbij te impliceren dat de verlangens van hun cliënten inherent verkeerd zijn en schadelijk zijn in alle situaties.  

De stem van cliënt wordt veelal genegeerd in het therapeutische proces, dus er is weinig bekend over de aspecten van therapie die zij behulpzaam vinden.

Op het punt ‘eenzaamheid’ dienden zich vooral twee bevindingen aan.  

Ten eerste, zoals de hypothese was: mensen met een exclusieve voorkeur voor kinderen zijn significant eenzamer dan diegenen die zich ook aangetrokken voelen tot volwassenen. Deze uitkomst is intuïtief juist omdat mensen die ook aangetrokken worden tot volwassenen een grotere kans hebben om een bevredigende romantische relatie te hebben.
Dit verschil was ook een hypothese op basis van Jahnkes uitkomsten over de positieve relatie tussen stigma-gerelateerde stress en eenzaamheid onder mensen met de hier bedoelde voorkeur (Jahnke, Schmidt c.s., 2015). De veronderstelling was dat het hebben van een niet-gestigmatiseerde seksuele oriëntatie samen met een voorkeur voor kinderen een verevenend effect zou hebben op de negatieve effecten van het stigma [dus] op de mate van eenzaamheid.  

Ten tweede hadden diegenen die minstens één positieve ervaring hadden bij hun bekendmaking een lagere mate van eenzaamheid dan diegenen die geen positieve ervaring hadden. Het feit dat ze er open over konden zijn, zonder afwijzing, bij minstens één persoon in hun leven, was een enorm sterke beschermingsfactor tegen de eenzaamheid die een seksuele oriëntatie op kinderen met zich meebrengt.  

Deze uitkomst stemt overeen met de conclusies uit onderzoek dat laat zien dat ‘uit de kast komen’ een positieve invloed heeft op de geestelijke gezondheid van andere seksuele minderheden.  

(Juster et al., 2013; Pachankis, 2007; Pachankis et al., 2015). 

Het alleen maar vergelijken van eenzaamheidsscores van hen die ‘uit de kast waren gekomen’ met diegenen die dat niet waren, geeft echter geen significant verschil. De daad van bekendmaking hoeft niet noodzakelijk een positief effect op eenzaamheid te hebben als de ervaring neutraal of negatief is. Daarom is de hypothese dat bekendmaking gerelateerd is aan een lagere mate van eenzaamheid maar gedeeltelijk waar. 

Dit kan zijn door een fenomeen dat de mensen achterdochtig zijn over de personen aan wie ze zich bekendmaken. In haar kwalitatieve onderzoek naar bekendmakingservaringen vond Freimond dat enkele deelnemers een verhoogde stress hebben ervaren en spanning hadden gevoeld na het bekendmaken omdat ze zich niet prettig voelden over heit feit dat ze niet wisten wat de mensen aan wie ze zich bekendgemaakt hadden zouden doen met die informatie (Freimond, 2013).. 

Zij zouden die kennis aan anderen in de kennissenkring van de zich bekendmakende persoon kunnen doorgeven, of het tegen de persoon zelf gebruiken, of zelfs juridische problemen kunnen creëren voor hem. Dat in het geval van een neutrale of negatieve ervaring bij bekendmaking wantrouwen ontstaat die de persoon kan voelen over de personen aan wie hij zich bekend gemaakt heeft; dit kan de positieve effecten van bekendmaking te niet doen. 

Beperkingen

Dit onderzoek is afhankelijk van vrijwilligheid; daardoor kan het beïnvloed worden door het vertonen van sociaal aanvaardbaar gedrag. De volledige anonimiteit van het onderzoek kan hebben bijgedragen tot het verminderen van dat gedrag, maar deelnemers kunnen nog steeds het onveilige gevoel hebben gehad waardoor ze niet alles over hun seksualiteit vrijgegeven hebben vanwege de ernstige nadelen die ze kunnen ondervinden als de informatie herleidbaar is tot henzelf. Meerdere vragen waren ook gericht op het verleden, dus deelnemers kunnen zich niet alles accuraat herinneren.

Er zijn ook beperkingen ten aanzien van de groep. Werving via het internet heeft zeker een voordeel bij onderzoeken die werven uit klinische of forensische omgeving, het blijft nog steeds niet representatief voor de groep die je wilt bereiken. Dit is deels te verklaren door het gebrek aan ras- en etnische diversiteit in het huidige onderzoek. 

Internetgemeenschappen waaruit ik wierf zijn vaak hulpgroepen voor hun leden, dus deze groep kan over-gerepresenteerd zijn door mensen die worstelen met hun seksualiteit en hulp zoeken. 

Echter, het stigma en volksgericht dat de voorkeur voor kinderen begeleidt, maakt het potentieel van over-representatie minder kansrijk vanwege de waarschijnlijkheid dat zelfs relatief aangepaste mensen met deze voorkeur nog steeds de gemeenschap van gevoelsgenoten zoeken. 

Omdat de deelname vrijwillig was en niet aselect is, is er de kans op eenzijdigheid door de keuze van het zichzelf aanmelden. Vanwege het gebrek aan soortgelijke hedendaagse groepen van mensen met deze voorkeur die hier niet in seksuele zin naar handelen, ter vergelijking, is het onduidelijk hoe die eenzijdigheid de groep heeft beïnvloed.

Voorkeur voor kinderen als een seksuele oriëntatie

In dit onderzoek richtte ik mij op het onderzoeken van deze voorkeur als een seksuele oriëntatie; , ik onderzocht het op dezelfde wijze waarop andere seksuele oriëntaties onderzocht zijn. 

De uitkomst dat de gemiddelde leeftijd van bewustwording van deze 15 jaar is, versterkte het bewijs dat, net zoals bij seksuele oriëntaties, voorkeur voor kinderen zich manifesteert gedurende de puberteit. Ik merkte dat mensen met deze voorkeur geïnteresseerd zijn in niet alleen de fysieke uiterlijkheden van hun partner, maar in ook hun persoonlijkheid. Dit is een aanvulling op eerder onderzoek dat laat zien dat er ook een romantisch element is in deze voorkeur, wat ook weer versterkend is voor de optie om het te zien als seksuele oriëntatie (Seto,2012). 

Terwijl het te verwachten was in dit onderzoek dat het aantal fysieke en persoonlijkheidseigenschappen zouden variëren als functie van de leeftijd van de kinderen tot wie de deelnemer zich aangetrokken voelde, gebeurde dit niet. Een verschil was te verwachten door de grote ontwikkelingsverschillen tussen jonge kinderen en pubers.  

Het feit dat de deelnemers hun voorkeur in vrijwel gelijke bewoordingen beschreven, ongeacht de leeftijd van de kinderen, suggereert dat de beleving hier een gemeenschappelijke is, gedeeld door voorkeuren in het gehele seksuele leeftijds- oriëntatie-spectrum.  

De uitkomst dat een minderheid van de deelnemers exclusief waren in hun voorkeur voor kinderen, onderschrijft de visie op deze voorkeur als een seksuele oriëntatie; as a sexual orientationde voorkeur laat zich immers zien als een reëel bestaand continuüm (Freimond, 2013).
Eerder onderzoek suggereert dat seksuele interesse in kinderen zonder specifieke voorkeur hiervoor in dit continuüm relatief vaker voorkomt dan dezelfde interesse met een specifieke voorkeur (Wurtele c.s. ,2014). 

Het huidige onderzoek suggereert dat bij de mensen met een seksuele voorkeur voor kinderen de exclusieve voorkeur relatief minder vaak voorkomt dan de niet- exclusieve voorkeur. Dit weerspiegelt grofweg dezelfde situatie van het continuüm van homoseksualiteit en het versterkt de opvatting van voorkleur voor kinderen als een seksuele oriëntatie(Savin-Williams et al., 2012; Vrangalova & Savin-Williams, 2012).

Conclusie

Seksuele voorkeur voor kinderen is een ingewikkeld verschijnsel, dat het best begrepen kan worden als een seksuele oriëntatie.. Mensen met deze voorkeur lijken hun seksualiteit te ervaren op dezelfde wijze als homoseksuelen dit doen, al is dit bij de eerstgenoemden sociaal onacceptabel. Gegeven de enigszins willekeurige aard van dit sociale onderscheid, de basis onder het pathologiseren, het als ziek verklaren van deze voorkeur kunnen we nu in twijfel trekken.

Het huidige onderzoek voegt bewijs toe van overeenkomsten tussen mensen met voorkeur voor kinderen en die van andere seksuele minderheden. Het laat ook zien dat de ervaringen van deze mensen erg verschillend zijn. Door het gebruik van een niet-forensische en niet-klinische steekproef ben ik in staat geweest om een grotere bandbreedte aan ervaringen in kaart te brengen. Dit illustreert niet alleen de ontberingen die de genoemde mensen moeten doorstaan, maar ook de uitwegen waarmee enkelen dit hebben weten te vermijden of te overwinnen.  

Dit geeft hoop dat deze mensen niet gedoemd zijn om een ongelukkig leven te leiden, ondanks het stigma dat zij ervaren.  

Vervolgonderzoek zou 

  • meer diepteonderzoek mogen zijn naar mijlpalen in de ontwikkeling en trajecten van mensen met voorkeur voor kinderen, met gebruik van grotere en meer representatieve groepen.  

  • De grote diversiteit van deze mensen mag verder worden onderzocht in een poging om de verschillende subgroepen te belichten waarin zij van elkaar verschillen. 

  • Toekomstig onderzoek zou kunnen proberen om deze uitkomsten te koppelen aan de geestelijke gezondheid van dezelfde mensen, met het doel om modellen te ontwikkelen voor een positieve ontwikkeling bij de genoemde mensen. 

  • Meer aandacht zou gegeven mogen worden aan de vraag hoe de stem van de hier bedoelde mensen meegenomen kan worden dit proces, inclusief de manieren waarop zij weten om te gaan met hun seksualiteit en welke beleidswijzigingen en therapeutische benaderingen behulpzaam zijn. 

Hopelijk zal dit leiden tot een nieuwe fase van onderzoek en klinische behandeling die werkt aan het verbeteren van het leven van mensen met een seksuele oriëntatie op kinderen, terwijl hun identiteit en ervaringen gerespecteerd blijven.

Start ] [ Omhoog ]