Start ] Omhoog ]

Het verhaal dat verteld mag worden

… in de zelfhulpgroepen JON* en JORis** West

[*] NVSH Werkgroep JORis [**] Oost Nederland
[**] Jeugd-Ouderen Relaties, intimiteit, seksualiteit
< http://www.jorisoost.nl/  >
Versie 4c

Dr Frans E J Gieles, 10 augustus 2016

“Je bent best streng als gespreksleider … maar daardoor hebben we juist een goed gesprek.”

Sinds 1981 begeleid in zelfhulp-gespreksgroepen voor mensen met pedofiele gevoelens. De in deze ruim 35 jaar al doende ontwikkelde methodiek poog ik hier onder woorden te brengen – nu in de vierde versie dan. Een kortere tekst zal aangeboden worden aan de vakpers. Een theoretische en filosofische onderbouwing is, in eerste aanleg, hier gegeven:  

Inhoud 

Zelfhulp en de JORis-groepen

De JORis-groepen werken met de zelfhulp-methode: de leden helpen elkaar. Er is wel gespreksleiding en hulp, maar geen ‘therapeut’ en ‘cliënten’: iedereen is elkaars helper en waar nodig geholpene. Dit hoeft niet eens expliciet te zijn: er kunnen zijn, spreken, beluisterd worden, dit is op zich al ‘hulp zonder specifieke hulpvraag’. Ook de individuele hulpverlening behoudt deze basis, maar kan zich zo nodig ietwat in de richting van therapie begeven. “Ietwat”: er ligt daar een grens en een tussengebied. 

Naast het maandelijkse groepsgesprek biedt JORis ook kleinere subgroepen en individuele contacten aan. De coördinatoren gaan dan op pad. Desgevraagd kunnen ook de professionele therapeuten worden benaderd. Aan beide groepen zijn ook professionele therapeuten verbonden voor wie hiermee gebaat is. Samen met de coördinatoren van beide groepen vormen zij een team waarin de methodiek ontwikkeld kan worden. Drie professionals, waaronder schrijver van deze tekst, vormen hierin een kernteam. 

Het doel is om legaal en sociaal te kunnen leven, de eigen gevoelens te kunnen accepteren en er verantwoord mee om te kunnen gaan, dus zonder schade te riskeren en zonder de wet te overtreden - en toch zinvol te kunnen leven. 

Er zijn voorwaarden voor legaal, sociaal en zinvol leven; drie pijlers dragen daarom de zelfhulpverlening, namelijk: 

  • Zelfacceptatie; dit is een basis. Bij nieuwe leden is deze soms nog ver te zoeken. Pas gaandeweg komt zelfacceptatie dan op gang. De weg erheen kan zelfs lang zijn.  
     

  • Het accepteren dat seksualiteit, in al haar vormen, een bijzonder sterke kracht is in de mens; een kracht die er mag zijn, maar die onbeheerst en ongebreideld gelaten kan worden, waardoor elke samenlevingsvorm hier regulatie inbouwt. 
     

  • De huidige Nederlandse samenleving, een democratische rechtsstaat, en haar wetten als bestaand feit accepteren zoals deze nu eenmaal zijn, dus niet 'ten strijde te trekken' tegen de samenleving, maar als medemens leven in en met de samenleving. Vertel maar hoe je dat doet. 

Is dit eenmaal bereikt, dan vindt men al vrij snel manieren van leven, manieren van omgang met de eigen gevoelens die voor persoon en maatschappij aanvaardbaar zijn. Hierin kunnen de leden voor elkaar een positief model zijn. 

JORis gaat uit van een ethiek die seksuele contacten met kinderen wil vermijden. Vindt dit toch plaats, dan is er geen oordeel, laat staan uitstoting, maar hulp om de juiste weg terug te vinden. 

“JON en JORis West zijn er voor mensen die merken dat zij verliefd kunnen worden op kinderen of jongeren, maar die dit gevoel niet of niet meer willen omzetten in seksuele daden met kinderen.” 

Hiermee begint de startpagina van de website. Er staat meer: JORis weet ... meent ... erkent ...: zie aldaar. 

Ook mensen die deze vorm van verliefdheid niet kennen, maar er met open vragen meer over willen weten, kunnen deelnemen, ook als coördinator als zij vanuit een open houding vaardig en bereid zijn om desgevraagd hulp te bieden.

De groep is in zoverre besloten dat men er pas aan kan deelnemen na een screening. Deze vereist het zich in persoon presenteren als echte persoon met echte naam en echt adres, wat ook gecontroleerd wordt. Dit is om undercovers te weren en de groep veilig te houden. Deze veiligheid impliceert ook dat de binnen JON vertelde individuele verhalen daar ook blijven; wel kan van de algemene strekking ervan geanonimiseerd verteld worden. 

Deze screening is vooral een verificatieprocedure. Er wordt alleen gekeken of de persoon degene is die hij zegt te zijn - en er wordt besproken of de persoon in een groep kan en wil functioneren, dan wel individueel benaderd wil worden. 

Het verhaal van de persoon wordt beluisterd. Er wordt niet geoordeeld, laat staan veroordeeld. Ook wie eventueel (ooit) een wet heeft overtreden, is welkom, mits men de JORis-ethiek onderschrijf; ook voor hen is JORis er; JORis bestaat uit mensen, niet uit engelen of heiligen. 

Bij het kennismakingsgesprek komt bijna altijd veel angst naar voren. "Oei! Er loopt iemand voorbij!" - "Kunnen je buren dit niet horen?" "Ik heb hiervoor een apart e-mail account aangelegd onder een schuilnaam. Dit kan toch gehackt en afgeluisterd worden?" Voor deze mensen is er de mogelijkheid om met een schuilnaam aan de groep deel te nemen, mits de coördinatoren de echte naam en het adres kennen. 

JORis is deel van de landelijke NVSH, maar voert haar eigen beleid; de kosten worden door de leden betaald. Een bijdrage is niet verplicht. Zo nodig kan er voor de leden subsidie zijn voor de reiskosten. 

Het verhaal dat verteld, beluisterd en beantwoord wordt 

De basis is het eigen en echte verhaal van de gespreksgenoten. Hiernaar wordt met aandacht geluisterd zonder te oordelen, laat staan te veroordelen. Men kan vragen stellen over het verhaal van de ander – met name naar de gevoelens van de ander. Alleen in uitzonderingsgevallen kan later een eerlijk oordeel worden uitgesproken, maar dan pas na de vraag "Hoe oordeel je eigenlijk over jezelf?" 

Dit is de narratieve methode. Een narratief is een verhaal. Niet het gedrag van de ander staat centraal, maar diens eigen en authentieke verhaal. Noch cliënt, noch verhaal behoeven correctie. De cliënt is wie hij is en het verhaal wordt geaccepteerd als zijn/haar verhaal. Alleen al het kunnen vertellen van een vaak versteend en nooit verteld verhaal kan veel opluchting bieden en een ontwikkeling in gang zetten. Door over het vertelde verhaal te spreken, kan het verhaal zich ontwikkelen, waardoor de verteller ervan zich ontwikkelt. 

Men stelle dan echt open vragen, men geve geen verkapte commentaren of adviezen. De gespreksleider kan dit corrigeren door de ‘vraag’ opnieuw te formuleren, maar dan als open vraag.

Het is ‘verboden’ te reageren met “Ja maar ik … (vind) …”, laat staan “Ja maar dan moet je ook …”. Adviezen geven wordt vermeden, tenzij er expliciet vraag naar is. Suggesties kunnen nog net. 

Wel kan het goed zijn om een contrasterend eigen verhaal te vertellen, maar pas als de eerste verteller is uitgesproken en zijn verhaal is besproken. 

Zo vertelde een deelnemer dat hij de laatste tien jaar, 2006 - 2016, in bijna volledig isolement heeft geleefd en niet de energie heeft gehad om zijn tijd ergens mee te vullen. Zijn gevoelens hield hij strikt geheim voor zijn omgeving; niemand mocht hier iets van merken of vermoeden. 
Als contrast vertelde daarna een ander dat dezelfde tien jaren, 2006 - 2016, voor hem rijk aan (platonische) contacten en zinvolle bezigheden zijn geweest, terwijl hij over zijn gevoelens weliswaar selectief, maar toch zo open als redelijkerwijs mogelijk was, open is geweest. 

Bij het bespreken van de mate van zelfacceptatie bleek dat ongeveer de helft van de aanwezigen dit punt bereikt had en dat de andere helft nog onderweg was. Zo'n contrast heeft zin, mits men de ander maar niet onderbreekt met "Ja maar ik ...". 

‘Lesjes geven’, ‘denkfouten aanwijzen’, ongevraagde en onbevoegde diagnoses geven wordt vermeden. Diagnoses - tegenwoordig verplicht door de zorgverzekeraars - zijn bedoeld om de hulpverlener enigszins richting te geven, niet om de hulpvrager een label, laat staan een identiteit op te plakken. 

Diagnoses, ook door bevoegde anderen gegeven, kunnen verlammend werken op de eigen verantwoordelijkheid voor het eigen doen en laten. “Het is mijn Asperger/autisme/PPD=NOS/…” – “En jij zelf?" ben ik dan geneigd te reageren. Zo’n label mag geen identiteit worden (White 2009, hoofdstuk 1). 

Over identiteit gesproken: Je hebt pedofiele gevoelens, daarom ben je nog geen ‘pedofiel’; je identiteit is veel breder. Breed leven is een vaak gehoord streven in de groep: veel interesses, bezigheden, relaties. Dit voorkomt of geneest obsessie. 

Dit breed leven kan ook inhouden het omgaan met kinderen volgens de gangbare normen, inclusief dus een zekere mate van afstand houden. Het vermijden van elk contact wordt als niet vruchtbaar gezien; het kan eerder obsessie oproepen. Herhaaldelijk is in de groep verteld dat, hoe meer en hoe normaler je met kinderen omgaat, hoe minder obsessief eventuele verlangens worden. In de normale omgang wordt ook al snel duidelijk dat kinderen niet alleen ‘engeltjes’ kunnen zijn, maar vaak genoeg ook ‘duiveltjes’. Eventuele romantisering is dan snel over.

[Vertaald:] '‘Naast het zich seksueel aangetrokken voelen tot kinderen, rapporteerden de meeste respondenten romantische gevoelens ten opzichte van kinderen; zij benadrukten het belang van sociale contacten met kinderen, bijvoorbeeld in de rol van begeleider of vriend. Dit onderzoek doet vermoeden dat zulke sociale contacten seksueel grensoverschrijdend gedrag doen verminderen.’
(Houtepen e.a. 2015, blz 14)

Sarah Goode (2010, blz 190), vertaald en samengevat:
‘Bij het omgaan met jonge mensen hoort affectief lijfelijk contact. Jonge mensen zoeken, vooral in de puberteit, bevestiging en affectie in een leeftijdsfase waarin niemand hen meer knuffelt. 
Ik denk dat meer lijfelijke affectie seksueel misbruik minder kans geeft, omdat de jonge mens deze vorm van warmte ontvangt en omdat pedofielen de verleiding tot seks beter kunnen weerstaan als zij uiting kunnen geven aan zorgzame nabijheid, iets waar zij ook behoefte aan hebben. 
Het verbieden van elke vorm van lijfelijk contact maakt het ook kinderen moeilijker. Kinderen leren dan ‘ja’ en/of ‘nee’ zeggen. Schouderklopjes, hand vasthouden en knuffels van betrouwbare volwassen vrienden behoren deel uit te maken van de ervaring van kinderen.’ 

Er wordt naar gestreefd te reageren met begrip en herkenning. Dit kan de zelfacceptatie bevorderen, vaak een eerste stap op weg naar verantwoordelijk leven.

Begrip voor pedofiele gevoelens? Zelfacceptatie? Ja, met de kanttekening dat de zo voelende persoon daarmee op een verantwoordelijke manier moet zien te leven – niet anders dan van hetero’s en homo’s, ja van elk mens verwacht wordt. Zo nog niet nu, dan toch wel op weg daarheen.

Over 'verhaal' gesproken: Niet ‘de grote therapeut’ doet het werk: het dynamische tussenmenselijke doet het werk: het vertelde en beluisterde verhaal zelf doet het werk (Olthof 2012).

Het verhaal zelf en het tussenmenselijke kan zijn werk doen met behulp van reacties op het verhaal. Nee, niet “Ja maar ik …” of “Ja maar dan moet je ook (niet) …”. Wel in de vorm dat de aandachtige luisteraar een of enkele belangrijke elementen uit het verhaal oppikt en herhaalt, vooral het gevoel, bij voorkeur ook letterlijk: “Ik hoorde je met sombere stem zeggen …”.

Namen en metaforen 

De luisteraar, lid of gespreksleider, kan zo’n essentieel element ook een naam geven. Zo’n naam is bij voorkeur een metafoor, beeld of symbool. Zo’n reactie begint met stilte, dan volgt iets als “… alsof …” of woorden van die strekking: “Ik zie het beeld van een schildpad die zich terugtrekt in zijn schild …” – gevolgd weer door stilte.

Een nu in de groep bekend en benut beeld is dat van het stuwmeer, namelijk van vaak al heel oude gevoelens die nooit zijn geuit, verhalen die niet zijn verteld, niet onder woorden gebracht, die een grote spanning in zich dragen en de angst oproepen dat de dam breekt en alles er als een vernietigende stroom uitrolt. Dan liever een buis waardoor het water gecontroleerd wegstroomt, wat de spanning vermindert, ruimte kan geven en zelfs nog energie op kan leveren ook. De buis kan ook stilte, zoeken naar woorden en tranen laten zien – dit is dan goed.

Ook bekend in de huidige groep is het beeld van de eenzame fietser in een woestijn van leegte, maar ik fiets met je mee: we gaan een oase zoeken. Zo'n metafoor moet ook ruimte bieden, dus positief eindigen. Dit beeld werd later beantwoord met “Ik geloof dat ik eens iets aan die leegte van mij moet gaan doen …”, later gevolgd door “Nu werk ik als vrijwilliger …”.

Beelden, symbolen en metaforen zijn er genoeg. De sport, het wielrennen of bergbeklimmen bijvoorbeeld – met de notitie 

“dat er geen metaforen van strijd en competitie worden gebruikt, maar van verbinding en samenwerking” (Olthof 2012, blz 498).

Zo ook het beeld dat ik nog wel eens gebruik: dat van het innerlijke parlement met ‘politieke partijen’: ‘de partij van de lust’, ‘de partij van het verstand’, ‘de partij van de wet’ … - “de stemmen binnen één persoon”, “de polyfonie van het innerlijk” (Olthof 2012, blz 498).

Kanaal (stilstaand) of rivier (stromend) kan ook zijn nut hebben. Het dierenrijk biedt een overvloed aan bruikbare metaforen.

Ook het lichaam biedt metaforen: “Het klinkt alsof je keel dicht zit van de wachtrij aan woorden die er nog uit willen …” – “Zo te horen ligt dit als een steen op je maag …” - of “Waar zit dit gevoel in je lijf?”

Oude, onuitgesproken gevoelens en niet vertelde verhalen kunnen ‘verstenen’, maar ook weer tot leven, beweging, verandering, groei gewekt worden door er naar te vragen en door alsnog verteld te worden. Vertellen met behulp van metaforen kan dan gemakkelijker zijn dan de feiten zelf op te sommen: “Het is/was alsof …” – met dank aan Olthof 2012. 

Ook moeilijk te vertellen verhalen kunnen in de vorm van een metafoor vertelbaar en bespreekbaar worden. Er zijn verhalen van soms al jarenlange gevoelens van schaamte, schuldgevoel, walging van zichzelf. 

Een jonge twintiger vertelde, uiterlijk enthousiast en blij, dat hij 'het' nu aan zijn ouders had verteld en dat deze daar goed, met acceptatie op gereageerd hadden. Hij eindigde zijn verhaal met "Ik heb nog een heleboel meer te vertellen". De wijsheid van de groep zette aan tot doorvragen. Daar kwam het tot nu toe verborgen innerlijk naar voren in de vorm van schaamte, schuld, walging van zichzelf, zich afwijkend, ziek en vies voelen - en uit die gevoelens niet wijs te kunnen worden, er al jaren lang geen raad mee te weten. 

De metafoor was hier: "Alsof je in een moeras weg zinkt?" Ja. De helpende metafoor was die van "een bever die zich zich een weg knaagt uit het moeras: hij knaagt zich, dapper doorzettend, een gang naar de oever en bouwt zich dan boven de waterhoogte een veilig nest". Het antwoord was "Ja ..." met een glimlach. Nu is het mogelijk om te vragen: "Hoe gaat het met de bever?" We spreken dan over de bever, niet over het moeras zelf. 

Er zijn meer van dit type metaforen in omloop: monsters in allerlei gedaanten; 

  • "Er zit een monster in mij!" 
  • "Er zit een innerlijke vijand in mij."

We zien hieraan dat de weg naar zelfacceptatie een lange weg kan zijn. Acceptatie door ouders, vrienden, de groep, is niet meer dan het begin van een vaak veel langere weg. Groepsleden die dit punt bereikt hebben kunnen mede-leden die nog onderweg zijn wellicht een beetje op pad helpen. 

Groepsdynamiek 

Hoe dynamischer de groep, ook: hoe vaker er nieuwe leden komen of leden na een poos weer terugkomen, zo ook als er met wisselende subgroepen gewerkt wordt, zo vaak moet het eigen verhaal weer verteld worden. Wat je dan op termijn gaat zien is dat het verhaal verandert, zich ontwikkelt – ofwel: dat de persoon zich ontwikkelt:

  • Van ‘Dit overviel mij, ik kon er niets aan doen’ naar ‘Hiermee weet ik wel om te gaan’. 
  • Van ‘Dit is mijn stoornis’ naar ‘Zo los ik dit op’. 
  • Van 'mijn handicap' naar 'mijn vermogen'. 
  • Van ‘Zonder partner(tje) kan en wil ik niet leven’ naar ‘Dit is voor mij, levend in het hier en nu, geloof ik, niet (meer) weggelegd’. 
  • Van ‘Och, mijn fantasieën zijn alleen maar heel onschuldig hoor’ naar ‘Nou … toch niet zo onschuldig hoor … Ik schrik er soms zelf van … Ik moet dit eens onder ogen gaan zien’. [*]
    • [* Met dit citaat is niet bedoeld dat fantasieën niet onschuldig kunnen zijn en dus vermeden dienen te worden; ze kunnen best onschuldig zijn en hoeven dan niet vermeden te worden. In het onderhavige geval waren ze bij nader inzien van de persoon zelf niet zo onschuldig; de persoon realiseerde zich dat hij dit onder ogen moest gaan zien.] 
  • Van ‘De maatschappij … ze dit en ze dat …’ naar ‘Ik zoek nu hoe ik hiermee wil gaan leven’. 
  • Van een nogal romantiserend verhaal naar een meer echt en realistisch verhaal dat ook de lastige punten bevat. 
  • Van een “Ik … ik …ik …-verhaal’ naar het verhaal van de ander: ‘Ja, de moeder was natuurlijk wel even bezorgd …’

De ontwikkeling van het zelf kan ook bevorderd worden door het zelf in te brengen in het gesprek: “… Tja … Die buurman/baas/ouders/media/maatschappij kun je niet veranderen … hooguit hoe je er op reageert, hoe je er zelf mee omgaat …”

Het groepsgesprek in banen leiden 

Zoals gezegd: de gespreksleider is niet ‘de therapeut’, laat staan ‘De Therapeut’. Hij is de medemens. Zoals het ene groepslid wellicht de catering in banen leidt, zo leidt de gespreksleider het gesprek in banen. Hij zorgt ervoor dat er een echt gesprek plaats vindt – geen preken of lesjes dus, maar een inhoudelijk rijke dialoog tussen niet gelijke maar wel gelijkwaardige personen.

Aan de leden wordt gevraagd er te zijn als persoon, dus niet als lid van deze of gene, al dan niet verwante groep die bijvoorbeeld de maatschappij wil veranderen. Ook de gespreksleider is er als persoon.
Een verhaal als ‘Ze dit en ze dat …’ mag beantwoord worden met: “En jij, jijzelf? Begin eens niet met ze maar met ik?” Accepteer dan een stilte; deze kan een vruchtbare reflectieve stilte zijn. 

De leden worden aangemoedigd hun eigen en echte verhaal te vertellen, bij voorkeur te beginnen bij het actuele verhaal, dus niet bij de geboorte of bij de naar vriendjes verlangende eenzame jongen op het schoolplein – dat kan altijd nog een keer. De andere leden wordt gevraagd met aandacht te luisteren en daarbij bij voorkeur de verteller ook aan te kijken (niet de vloer, de hemel, het mobieltje of de gespreksleider). 

Een nieuw lid in de groep zal niet meteen kunnen vertellen. Vraag dan eerst ieder om zich kort voor te stellen, zodat hij kan wennen en weet waar hij beland is.
Spreekt het nieuwe lid eenmaal, dan kan de gespreksleider al koppelingen leggen en begrip tonen: “Wat je hier zegt, ja, daar hebben we het hier al vaker over gehad … Het wordt door minstens een deel van de anderen hier vast wel herkend …”

De verteller wordt niet onderbroken; er komt vanzelf het moment dat er voorlopig wel is uitverteld.

Dan kan gevraagd worden om reacties. Zoals gezegd, niet “Ja maar ik …” of “Ja, maar neem nu mijn geval …” – kap dit rustig af. Vraag om vragen, echt open vragen, geen verkapte commentaren of adviezen. De gespreksleider kan dit corrigeren door de ‘vraag’ opnieuw te formuleren, maar dan als open vraag. “OK, dank je. Er is hier, als ik het goed hoor, vraag naar …”

Men kan naar details vragen (“Hoe oud was dat jongetje dan?”), beter vrage men naar het gevoel bij en achter het verhaal. Suggesties zijn in het begin beter te vermijden, net zoals adviezen, zeker ongevraagde adviezen.

De beste vormen van reacties zijn: de vraag en het blijk van begrip en herkenning – zonder meteen het hele eigen verhaal te gaan vertellen; dat komt straks nog wel. Mensen zullen soms tegen de gespreksleider gaan praten, deze aankijkend. Dan kan gevraagd worden rechtstreeks tegen de persoon zelf te spreken en deze ook aan te kijken.

De gespreksleider kan ook, aan de hand van het vertelde verhaal, contact tussen de leden onderling bevorderen aan de hand van wat hij weet: “Wel, er zijn hier meer gehuwde mensen aanwezig!” – “Dit thema is al eerder naar voren gebracht; nog onlangs vertelde Piet of Jan erover.”

Een van de beste reacties is ook: stilte. “We zijn er allemaal stil van.” Zo’n stilte is geen leegte, het is een ruimte, een tussenruimte tussen de personen, een stille vruchtbare volheid aan inhoud, ook te benutten om even zelf naar binnen te kijken. Er gebeurt dan niet niets, er gebeurt iets.

Zowel als verteller, alsook als reactiegever, mag en kan ieder aan bod komen die dit wil en kan. De gespreksleider is hier attent op. “OK. Je hebt, zo te horen, straks iets belangrijks te vertellen, maar nu zijn we nog even bij hem. Ik schrijf het even op.”

Hoe groter de groep is, des te meer kans is er op mensen die de spanning willen verlagen met humor, afleiding, soms ook cynisme en provocatie. Alleen humor werkt hier. De andere genoemde reacties leiden af van de noodzakelijke mate van serieusheid en spanning. Een klein beetje provoceren, een beetje uitlokken kan wel werken: de verteller te ‘verleiden’ om meer te vertellen.

In praktijk is het vaak zo dat de gespreksleider het verhaal al kent; het is hem vaak genoeg al verteld. Dan kan een beetje speels uitlokken de verteller helpen om dan het hele verhaal te vertellen, ook de passages waarvoor hij zich mogelijk wat schaamt. Indien terecht, dan kan hij dit moeilijke gevoel delen met de anderen. In andere gevallen zal de groep zeggen dat men zich hier niet hoeft te schamen., zoals gebeurde bij het aarzelend toegeven van een persoon dat hij wel eens [met plaatjes] masturbeerde, zonder het woord te durven noemen. Hij gaf het, zeggend "... Nu ja ...", met gebaren aan. 

De grenzen van deze methodiek 

Al werkend werden de grenzen van deze methodiek ook duidelijk. Eén grens is eenvoudig en te overwinnen, een andere grens is lastiger. Het werkgebied ligt juist op en vooral tussen deze beide grenzen. 

De eenvoudige grens is deze: als je aan zo'n groepsgesprek of ook aan zo'n subgroep of een individuele ontmoeting niet expliciet leiding geeft, dan 'gaat het al spoedig nergens over'. We zien dit wel eens in de (eet-)pauzes:  

"Ik ben eerder weggegaan omdat het nergens meer over ging."

Toch heeft die fase zin en nut, hetgeen juist blijkt uit de tweede grens: 

Coördinatoren: 

  • "Na dat bezoek heb ik de hele nacht niet kunnen slapen. Dit is te zwaar voor mij."
  • "Poeh poeh! Twee suïcidale mensen op één dag! Dit werd ook mij wel te veel." 

Leden van de groep:

  • "Na dat eerste groepsgesprek heb ik de hele nacht niet kunnen slapen. Mijn hoofd was te vol."
  • "Al die verhalen van al die mensen! Dit kan ik helemaal niet aan! Daarom ging ik eerder weg." 
  • "Na zo'n groepsbijeenkomst slaap ik niet en heb ik een hele tijd nodig om mijn evenwicht weer terug te vinden." 
  • "Alles wordt dan weer opgerakeld wat ik al achter mij gelaten heb." 
  • "Nou, ja, zo'n groep ... Ik wil mijn verhaal er wel aan kwijt, maar iedereen kijkt mij dan aan! Dan kan ik niet meer terug. Ik ga blozen, stotteren of naar de vloer kijken ... en dan krijg je nog vragen ook ..." 

Dit is de tweede grens, die aangeeft dat die pauzes waarin het 'nergens over gaat' juist hun nut en betekenis hebben. Je kunt dan 'gewoon praten over mannendingen': voetbal, de auto, je werk ... Je wordt als 'bijzonder mens' toch geaccepteerd als 'gewoon mens'. 

Beide grenzen kunnen we ons voorstellen als de beide oevers van een kanaal waarin je met je zeilboot vast kunt komen te zitten in het riet. De kunst is dan om te laveren terwijl je beide oevers in de gaten houdt en zo toch vooruit te komen. 

De tweede grens kan ook impliceren dat sommige problemen beter individueel met coördinatoren, leden, therapeuten of in een subgroepje besproken kunnen worden; je belast dan de groep hier niet mee. 

Individuele hulp 

Vaak genoeg komt het voor dat een of meerdere deelnemers vooraf of achteraf, zegt niet naar de groep te kunnen of willen komen, vaak genoeg “vanwege mijn depressie”. Dan gaat een van de coördinatoren daarheen, of twee. Dan volgt dus een twee- of driegesprek. Ook echtpaargesprekken zijn mogelijk. 

Zoiets gebeurt ook wel, zij het gelukkig zelden, als iemand niet naar de groep durft te komen, of daar in elk geval niet het hele verhaal wil vertellen. Men schaamt zich voor iets dat er gebeurd is. Er wordt dan wel gevraagd toch het hele verhaal te vertellen, maar nee, dit durft men niet. Ook dan gaat er een coördinator – of er gaan er twee – op pad.

Zo’n twee- of driegesprek begint natuurlijk weer met: vraag, luister, vraag, oordeel niet … enzovoorts. Vraag hooguit hoe de ander zelf over zichzelf oordeelt en vraag vooral naar het gevoel. Herhaal zo letterlijk mogelijk wat je gehoord hebt, belangrijke elementen eruit. Werk waar dit van nut kan zijn ook hier met beelden, symbolen, metaforen. Luister aandachtig en scherp. De kern van de kwestie - of de uitweg uit de problemen - wordt juist vaak ‘per ongeluk’ uitgesproken in bijzinnen, tussenzinnen of versprekingen.

Hoe meer de nood aan de man is – wij kwamen herhaaldelijk suïcidale neigingen tegen – hoe meer zo’n gesprek van zelfhulp de richting van therapie op kan gaan. Hoewel zelfhulp inhoudt dat ieders verhaal aan bod mag komen, rekent de coördinator er nu niet op dat zijn verhaal ook aan bod komt. Hooguit gebeurt dit dan minimaal, namelijk om begrip en herkenning te uiten, en/of om nog iets van de gelijke positie van beide gesprekspartners in leven te houden en niet helemaal aan de kant van ‘therapeut en cliënt’ uit te komen. Wel staat in zo'n gesprek nu de ander en diens verhaal centraal; nu mag de ander wel "Ja, maar ik ..." zeggen. 

Dergelijke gesprekken beginnen en eindigen met zelfhulp; daar tussenin kan men op of over de grens van 'therapie' belanden. Therapie kent niet de voor zelfhulp typerende wederzijdsheid; therapie is gericht op de cliënt, niet op de therapeut zelf. 

Ook in deze fase, alsook in de individuele therapie aangeboden door de professionals, blijft de narratieve methode als richtsnoer gelden. Het eigen en authentieke verhaal van de ander is het kader waarbinnen men spreekt. Er wordt niet geoordeeld. Het wordt geen cognitieve gedragstherapie waarin 'denkfouten' worden aangewezen. De cliënt denkt niet 'fout' en zijn verhaal is niet 'fout'. De cliënt is gewoon wie hij is. 

Een coördinator die zelf opgeleid tot en bevoegd is als therapeut en diagnosticus, zoals de schrijver van dit geschrift, kan hier iets verder mee gaan dan zijn mede-coördinatoren die dit niet zijn. Deze hoeven niets meer te doen dan hun best om naar de ander te luisteren, niet te oordelen, enzovoorts. 

In de praktijk kunnen zij wel op problemen stuiten. Zelfs opgeleide hulpverleners rapporteren dan dat zij hun gespreksgenoot ervaren als een kasteel met dikke muren of een ivoren toren met de poort op slot en de ramen dicht. 

"Autisme/narcisme/Asperger" denk ik dan stilletjes. Stilletjes, want dit soort diagnoses geef ik nooit in deze gesprekken. Wie dit wel doen zijn vaak de cliënten zelf. Zij kunnen al een heel circuit aan hulpverleners achter de rug hebben, waarna zij zelf met een lijstje met diagnoses komen. De kunst is dan om van 'Dit is mijn Asperger - enz enz' te komen bij het ik, dat zelf denkt, voelt en handelt op grond van motieven en redenen. Zo'n proces kan echter wel lang duren. 

Hier is dan geduld een schone zaak. Men moet geen onmiddellijk succes verwachten en dit zelfs niet willen. Ook mag men de eigen grenzen erkennen en aangeven: "Dit trek ik niet". Een professionele therapeut kan dan coachen of het contact overnemen. 

We hadden het over twee grenzen, het gebied hiertussen en over het nut van omgang die 'nergens over hoeft te gaan'. Dit is ook bij individuele contacten zo. Door gewoon met de ander op te trekken, te wandelen, te fietsen, ergens heen te gaan, een terrasje te pakken en over mannendingen als voetbal te praten, helpt men de ander al, juist door als gewoon medemens met hem om te gaan en hem expliciet niet als 'cliënt' te zien. JORis weet dan wel niet elke depressie te kunnen verlichten, een veelvuldig gehoorde klacht, namelijk isolement, kan zo weer wel opgelost worden. Dit kan in tweetallen en in kleinere subgroepjes gebeuren. 

Er kunnen ook andere hulpverleners zijn

Over ‘therapeut en cliënt’ gesproken: vaak genoeg komt het voor dat de persoon in kwestie al ergens hulp heeft gevraagd en – hopelijk – ook gevonden, doorgaans in de GGZ, vaak genoeg ook in de ambulante forensische psychiatrische zorg – omdat de GGZ er vaak geen raad mee weet.

We gaan deze therapeuten niet in de wielen rijden. Kritische vragen stellen, dit mag wel. Een vraag als “Voel je je hierdoor geholpen?” is hier ter zake en terecht gesteld. Geen ‘concurrentie’ dus, waar nodig en mogelijk wel aanvulling.

Naar onze ervaring is een zelfhulpgroep niet in staat om zware depressies, vooral de neurologisch verankerde depressies en zo meer te verhelpen, misschien hooguit om ze iets te verlichten. We erkennen hier de eigen grenzen; ze zijn er immers. Psychose en borderline vallen buiten die grens. Autisme, Asperger, narcisme en PDD-NOS vallen erbinnen; depressie, mits niet te zwaar, en obsessie ook. Suïcidale neigingen kwamen wij vaak tegen – elk van deze personen leeft nog: het was een noodkreet.

Bekend is de klacht dat men in de reguliere zorg eerst en vooral diagnoses, labels krijgt opgeplakt zonder dat goed uitgelegd wordt wat dit nu precies is. Autisme, Asperger, narcisme, PDD-NOS, depressie, ontwijkende persoonlijkheidsstructuur, … alles passeert dan de revue. ‘Daaraan ligt het dus’. [‘Dus niet aan mij!’]

Dan kan uitleg van de genoemde labels van nut zijn. Treed niet op als diagnosticus, tenzij je daartoe opgeleid en bevoegd bent – en zelfs dan liever niet. Geef hooguit je eigen indruk uit de concrete omgang weer: ‘Nou nou … autisme … Dan ben je toch erg op jezelf? Ik zie in de groep en nu dat je best wel op de ander gericht bent …’

Dan kun je van de labels teruggaan naar de persoon zelf, als persoon die zelf verantwoordelijk wil en kan (gaan) zijn. Zelf gebruik ik nooit diagnoses of labels. Ik spreek er alleen (kort) over als de ander er over begint. Al zie ik iemand in elkaar krimpen van diens autisme, het woord komt niet over mijn lippen. Hooguit: ‘Als ik je zo hoor, zit je een beetje eenzaam met jezelf overhoop te liggen? Klopt dit?” Of: “Tja, daar stond je dan op dat schoolplein eenzaam te zijn …”: ik benoem het gevoel, niet de diagnose, hier waarschijnlijk Asperger.

Voorts is vaak de klacht dat er wel gelabeld, maar niet geholpen wordt.

Een schrijnend voorbeeld hiervan was de man die ‘op jonge meisjes viel’ en die een dochter had die net zijn voorkeursleeftijdsgroep benaderde. Hierdoor raakte hij in paniek en ging hulp zoeken. De man bezocht vijf instanties en kreeg daar vijf (verschillende) diagnoses … maar geen hulp. Deze instanties onderzochten dus de afwijking van de man. Geen van de instanties was op het idee gekomen om hier eens een echtpaargesprek voor te stellen. De man wendde zich andermaal tot JON. 

In een ander geval beperkte de reguliere hulpinstantie tot het onderzoeken van de afwijking van de persoon, een man en voor hem behandeling organiseren. Het eerste wat JON deed was het organiseren van een echtpaargesprek. 

Met regelmaat is kritiek te horen in de verhalen over de cognitieve gedragsbehandeling die nu zo veelvuldig wordt toegepast. 

“Ik kwam daar binnen met een depressie, ik ging er weg met een nog grotere depressie.”

"Ik had, verplicht, drie therapeuten. Nu het reclasseringtoezicht en dus die verplichting is afgelopen, kan ik er eindelijk met één stoppen (de cognitieve gedragstherapeut), maar de andere twee houd ik vrijwillig aan (de psychotherapeut en de creatieve therapie)." 

“Ik ken het standaardverhaal uit het werkboek. […] Die therapie gaat uit van een heel normatief taalspel. Als je niet het juiste zegt word je feitelijk niet gehoord of maak je een ‘denkfout’ [*] Het is heel erg vervreemdend, maar ik moet me maar zo snel mogelijk aanpassen. Ik moet tenslotte wel ‘slagen’ bij De Waag!” (Van Wilgenburg 2014, blz 165 & 166).
[* Manura e.a. 2011]

Past de cognitieve gedragstherapie narratieve dwang toe, bij JORis is er expliciet narratieve vrijheid. (Gieles 2000) "Het verhaal dat verteld mag worden" - zo heet dit geschrift.

Vaak geeft de persoon zelf al aan wat er ontbreekt en waar vraag naar is:

“Ze zeiden daar [GGZ] dat ze niet naar de diepere oorzaken konden zoeken – maar dit is nu juist wat ik wel eens wil weten.”

Daar begonnen wij, de bezoekende coördinatoren, dan maar voorzichtig aan. Dan nadert de zelfhulp dus het terrein van de therapie – niet dat dit eenvoudig is. Intussen weten we dat (zelf)hulp niet de echte onderliggende problemen kan oplossen; die kunnen zo dus in stand gehouden worden. Met geduld en de inzet van tijd kan de ander er vroeg of laat mee naar voren komen of er naar gaan zoeken. 

Onderliggende problemen

Als onderliggend probleem kwam vaak naar voren dat een relatie met een kind van buitenaf, vaak ineens, verbroken is. Zoiets kan blijkbaar een lange tot zeer lange verwerkingstijd vergen, een tijd van rouw, jaren lang zelfs. De persoon is dan ineens helemaal op zichzelf teruggeworpen.

“Na die vorige verbreking van een contact heb ik er acht jaar over gedaan om dit te verwerken. Nu ik dit weer meemaak, ga ik dit in één jaar doen.”
Een jaar later: “Nee, dit gaat toch niet lukken.”

Soms meen ik dan te zien of te mogen vermoeden dat zo’n relatie als een pijnstiller gewerkt heeft – voor een pijn die dan nog weer dieper ligt. 

“Ik had [als heel jong kind] intense pijn en vond mijn moeder als prima pijnstiller. In de tienertijd echter laat men de moeder los. Ik moest dus een andere pijnstiller uitvinden en vond deze inderdaad in de zorg voor kinderen. Deze pijnstiller bleef, kennelijk noodzakelijk geacht, zo ongeveer de rest van mijn leven in werking.” (Gieles 1998)

De relatie en het pedofiele verlangen naar vriendschap kan dan wel eens een deken zijn die een dieper liggende problematiek bedekt. Daarom kan men in paniek raken als die deken wordt weggetrokken – of dreigt te worden weggetrokken door een al dan niet verplichte behandeling. Die onderliggende problematiek is dan in het kader van de zelfhulp doorgaans niet te bereiken, laat staan te verhelpen. Dit is het terrein van de echte therapie – waarmee ik dan geen les in correct denken bedoel, dus niet de cognitieve gedragsbehandeling, maar een echte narratieve therapie. Daarom zijn er nu professionele therapeuten verbonden aan de groep. 

Intussen kan de groep iets doen aan het isolement, de zelfacceptatie en zo meer. Voor de meeste deelnemers is dit voldoende. Veel van hen hebben geen expliciete hulpvraag, anders dan "Ik wil mijn verhaal wel eens kunnen vertellen. Dat kan ik nergens anders, alleen hier." Daarom heet dit stuk "Het verhaal dat verteld mag worden". 

Zie voor de methodiek ook: "Narratieve zelfhulp en therapie voor mensen met pedofioele gevoelens".

Literatuur (in vierde aanleg)

Beek, Eric van & Dokkum, Nyke: 
Samenvatting onderzoek: Jongeren met pedofiele gevoelens;
November 2015  
Behoeftepeiling rond informatievoorziening, voorlichting en hulpverlening voor jongeren met pedofiele gevoelens, onder pedofiele jongeren en enkele volwassen pedofielen. 

Buber, Martin; Dialogisch leven; Bijleveld, Utrecht 1954 > 2007; in het bijzonder: Elementen van het tussenmenselijke, blz 131 – 161.

Meningen en gevoelens mogen, evenals leefstijlen, verschillen en verschillend blijven. Juist in het anders zijn van de ander en door dit te accepteren kun je de ander ontmoeten. Gelijken ontmoeten elkaar niet, zij marcheren, scanderen en strijden.

Gieles, Frans E. J.; ‘Maar meneer, u bent een dader!’ Narratieve dwang als vorm van gedragsaanpassing; 2000
< http://www.helping-people.info/Treatment/sot/dader.htm  >

Gieles, Frans E.J.; Het verhaal van mijn oersoep, 1998. 
< http://www.human-being.nl/Bibliotheek/dozen/zoektocht/oersoep.htm >

Gieles, Frans E. J.; Hoe help je mensen met pedofiele gevoelens?
Lezing op het 15e World Congress of Sexology, Parijs, juni 2001 en op het congres van de Nordic Association of Clinical Sexology, Visby, Zweden, september 2001
< http://www.helping-people.info/hoe_help_je.htm  >


Goode, Sarah D.; Sarah D. Goode, Understanding and Addressing Sexual Attraction to Children: A Study of Paedophiles in Contemporary Society, Routledge, 2009
< https://www.ipce.info/library/book/understanding-and-addressing-sexual-attraction  >

Houtepen, Jenny A. B. M., Jelle J. Sijtsema & Stefan Bogaerts (2015): Being
Sexually Attracted to Minors
: Sexual Development, Coping With Forbidden Feelings, and Relieving Sexual Arousal in Self-Identified Pedophiles, Journal of Sex & Marital Therapy, DOI: 10.1080/0092623X.2015.1061077
< http://dx.doi.org/10.1080/0092623X.2015.1061077  > 

Jung, C.G.; Herinneringen, Dromen, Gedachten; een autobiografie; Lemniscaat, 1976 - 1994. 

Jung, C.G.; Het ik en het onbewuste; Servire. 

Maruna, Shadd & Mann, Ruth E; A functional attribution error? Rethinking cognitive distortions; Legal and Criminological Psychology, # 6, 2011, pp 155 - 177 

Olthof, Jan; Handboek Narratieve psychotherapie; … theorie en praktijk; De Tijdstroom 2012.

Olthof, Jan & Eric Vermetten; De mens als verhaal - Narratieve strategieën in psychotherapie voor kinderen en volwassenen; De Tijdstroom 1994. 

Padding, R.; Pedophilia and Conflict - Research on the conflicted relation between the presence of pedophiles and Dutch society.  Radboud University Nijmegen - 2015

Rogers, Carl R.; On becoming a person - a therapist's view of psychotherapy; Constable, London 1961 - 2004.

Romein, Ed, Marc Schuilenberg, & Sjoerd van Tuinen (Redactie); Deleuze Compendium; Boom 2009. 

Vossen, Toine; Zichzelf worden in menselijke relatie; De Toorts, Haarlem 1976.

White, Michael; Narratieve therapie in de praktijk - Verhalen die werken; Hogrefe, Amsterdam 2009 (Norton & Cy Inc New York 2007)

Wilgenburg, Theo van; Gevallen vogel achter tralies; Damon, Budel 2014.

Start ] Omhoog ]