Start ]  Omhoog > Onderzoek ]  [ [ Omhoog > Hulpverlening ]

Citaten uit  

Eindelijk iemand die me begrijpt:
onderzoek naar de invloed van gevoelsgenotencontact op het verminderen van een eventueel sociaal isolement bij mannen met pedofiele gevoelens.

Ellen Mathijssen  

Scriptie, Hogeschool van Amsterdam, 2019.

* Van deze scriptie is hier een ingekorte versie geplubliceerd. De gehele scriptie is te lezen op de PDF-versie ervan die aan dit bestand is toegevoegd.
De Literatuurlijst is op een apart Word bestand weergegeven. - JON.

Inhoud

p. 5 - Voorwoord
p. 7 - Samenvatting
p. 13 - Begrippenlijst
p. 14 - DEEL 1: ONDERZOEKSOPZET
p. 15 - Hoofdstuk 1: Signalering
p. 16 - Hoofdstuk 2: Verantwoording thema
           2.1 Persoonlijk perspectief
           2.2 Professioneel perspectief
p. 18 - Hoofdstuk 3: Probleemverkenning
           3.1 Macroniveau
              3.1.1 Tijdsgeest
              3.1.2 Maatschappelijke onrust
              3.1.3 Vereniging Martijn
           3.2 Mesoniveau
              3.2.1 Bestaande hulpverlening
              3.2.2 Ervaringen van pedofielen over hulpverlening
              3.2.3 De rol van hulpverleners in relatie tot onderwijs
           3.3 Microniveau
              3.3.1 Wat is stigma?
              3.3.2 Gevolgen van stigma
              3.3.3 Disclosure-model
              3.3.4 Fasen tot zelfacceptatie
           3.4 Samenhang van de niveaus
           3.5 Samenvatting
p. 27 - Hoofdstuk 4: Theoretische verdieping
           4.1 Wat is pedofilie?
              4.1.1 Verschillende invalshoeken
              4.1.2 Prevalentie
              4.1.3 Verschil tussen pedofilie en pedoseksualiteit
           4.2 Seksueel misbruik minderjarigen
              4.2.1. Wat valt onder seksueel geweld?
              4.2.2 Prevalentie kindermisbruik
              4.2.3 Zijn alle daders pedofiel?
              4.2.4 Zijn alle pedofielen daders?
           4.3 Sociaal isolement
              4.3.1 Wat is een sociaal isolement?
              4.3.2. Sociaal isolement onder pedofielen
           4.4 Gevoels- en lotgenotencontact
              4.4.1 Wat is lotgenotencontact?
              4.4.2 Meerwaarde lotgenotencontact
           4.5 Samenvatting
p. 32 - Hoofdstuk 5: Probleem-, doel- en vraagstelling
           5.1 Probleemstelling
           5.2. Doelstelling
              5.2.1 Hoofddoel
              5.2.2 Subdoelen
           5.3 Vraagstelling
           5.4 Samenvatting
p. 34 - Hoofdstuk 6: Onderzoeksopzet
           6.1 Onderzoeksmethode en dataverzameling
              6.1.1 Literatuuronderzoek
              6.1.2 Interviews
              6.1.3 Quickscan
           6.2 Doelgroep en verzameling respondenten
           6.3 Steekproefmethode
           6.4 Data-analyse
           6.5 Ethiek
           6.6 Betrouwbaarheid
           6.7 Validiteit
           6.8 Generaliseerbaarheid
           6.9 Samenvatting
p. 41 - DEEL 2: RESULTATEN
p. 42 - Hoofdstuk 7: Resultaten
           7.1 Positieve effecten gevoelsgenotencontact
              7.1.1 Zelfacceptatie
              7.1.2 Elkaar steun bieden
              7.1.3 Opdoen van kennis en vaardigheden
              7.1.4 Positieve invloed op sociaal leven
              7.1.5 Preventieve werking
           7.2 Professionele hulpverlening
           7.3 Psychische klachten als gevolg van pedofilie
           7.4 Sociaal leven en isolement
           7.5 Stigma
p. 51 - Hoofdstuk 8: Conclusie
           8.1 Beantwoording deelvraag 1
           8.2 Beantwoording deelvraag 2
           8.3 Beantwoording deelvraag 3
           8.4 Beantwoording deelvraag 4
           8.5 Beantwoording hoofdvraag
p. 55 - DEEL 3: TERUGKOPPELING BEROEPSPRAKTIJK
p. 56 - Hoofdstuk 9. Aanbevelingen
           9.1 Landelijk steunpunt
           9.2 Naamsverandering Stop it Now!
           9.3 Voorlichting op scholen en verplichte lesstof bij sociaal-agogische studierichtingen over parafilieën.
           9.3 Sociale kaart opstellen voor hulpverleners met betrekking tot alle parafilieën.
           9.4 Rolmodel
           9.5 Aanbeveling van een slachtoffer
p. 59 Hoofdstuk 10: Terugkoppeling beroepspraktijk
           10.1 Lesgeven
           10.2 Artikel socialevraagstukken.nl
p. 60 - Literatuurlijst
p. 64 - Bijlage 1: Terugkoppeling beroepspraktijk: gastles verzorgen
p. 67 - Bijlage 2: Terugkoppeling beroepspraktijk: Artikel sociale vraagstukken
p. 70 - Bijlage 3: Geheimhoudingsverklaring
p. 71 - Bijlage 4: Vragenlijst interviews
p. 73 - Bijlage 5: Commissies (kinder)misbruik
p. 75 - Bijlage 6: Citaten met codes
p. 75 - Bijlage 6.1: Alle quotes van groep ‘lotgenotencontact positief’
p. 79 - Bijlage 6.2 Alle quotes van groep ‘Gevoelsgenotencontact negatief’
p. 80 - Bijlage 6.3 Alle quotes van codegroep ‘Hulpverlening’
p. 89 - Bijlage 6.4 Alle quotes van codegroep ‘Negatieve bij-effecten pedofiel-zijn’
p. 103 - Bijlage 6.5 Alle quotes van codegroep ‘Proces eigen herstel’
p. 109 - Bijlage 6.6 Alle quotes van codegroep ‘Sociaal leven’
p. 119 - Bijlage 6.7 Alle quotes van codegroep ‘Overig’

Voorwoord

[... ... ...] [Blz 5]
Met deze scriptie wil ik een antwoord geven op de volgende onderzoeksvraag: Wat is de bijdrage van gevoelsgenotencontact aan het eventuele sociaal isolement van mannen met pedofiele gevoelens?

Om een antwoord te krijgen op deze vraag, heb ik een kwalitatief onderzoek opgezet waarbij ik mannen heb geïnterviewd die pedofiele gevoelens hebben. Ook heb ik deskundigen gesproken, waarvan ik er één heb geïnterviewd.

[...]
Om dit onderzoek mogelijk te maken, heb ik me aangesloten bij de chatroom van Pedofilie.nl, een gevoelsgenotengroep die pedofielen, betrokkenen, geïnteresseerden en hulpverleners een platform biedt om onder andere thema’s te bespreken en gevoelens met elkaar te delen. Verder ben ik in contact gebracht met de gevoelsgenotengroep Joris Oost Nederland (JON), waarvan ik ook met een aantal deelnemers gesproken heb.

[...]
Ik wil hierbij doctor Frans Gieles, sociaalpsycholoog Jules Mulder, de deelnemers aan de quickscan en natuurlijk de zes mannen, die zo mooi en open hun verhaal hebben verteld, ontzettend bedanken voor de cruciale bijdrage aan deze afstudeerscriptie.

Hopelijk biedt deze scriptie stof om over na te denken en leest u het met plezier en interesse. Ellen Mathijssen

Samenvatting

[Blz 7]
Een van de grootste taboes van de Nederlandse samenleving is pedofilie. Er heersen allerlei vooroordelen in de maatschappij, zowel bij de burgers als in de media. Bijvoorbeeld dat alle pedofielen misbruik plegen, slecht zouden zijn en zouden moeten worden opgesloten. Het tegendeel is het geval: pedofielen hebben gevoelens, maar geven hier geen uiting aan in de vorm van kindermisbruik. Als dit wel zo is, heet dit pedoseksualiteit: (grensoverschrijdend) seksueel gedrag met kinderen. Het stigma is goed terug te zien in de beschikbare professionele hulpverlening: die is er namelijk nauwelijks. Stop it Now! is een van de enige organisaties die zich (onder andere) richt op pedofielen. Ook De Waag ondersteunt regelmatig pedofielen met hulpvragen, ondanks dat dit eigenlijk een forensische instelling betreft die zich voornamelijk richt op de behandeling van veroordeelde pedoseksuelen (zedendelinquenten).

Doordat pedofilie een groot taboe is in onze maatschappij, ondervinden veel pedofielen een stigma. In dit onderzoek worden de verschillende soorten stigma uitgewerkt en worden de gevolgen van een stigma beschreven. Het mogelijke gevolg van het feit dat pedofielen een gestigmatiseerde groep betreft, is dat zij in een sociaal isolement terechtkomen (Brandpunt, 2013). Binnen dit onderzoek is dat dan ook een van de concepten die wordt onderzocht.

Een ander belangrijk concept is gevoelsgenotencontact. Lotgenotencontact is een vorm van zelfhulp die steeds meer wordt geïmplementeerd in de samenleving. Bekende voorbeelden zijn de Anonieme Alcoholisten (AA) of de lotgenotengroepen voor kankerpatiënten (Zorgbelang Gelderland, 2013). Ook pedofielen zoeken elkaar op en ondervinden daar steun aan. In dit onderzoek wordt de term gevoelsgenotencontact gebruikt in plaats van lotgenotencontact omdat het een groep betreft die niet het lot, van bijvoorbeeld een ziekte, maar dezelfde gevoelens delen. Dit onderzoek gaat over de bijdrage van gevoelsgenotencontact aan het verminderen van een eventueel sociaal isolement bij mannen met pedofiele gevoelens – over vrouwen is onvoldoende informatie. Voor het maatschappelijk werk is het van belang of gevoelsgenotencontact helpend is én wat er eventueel nog meer nodig is om de doelgroep pedofielen te kunnen ondersteunen.

Bij dit onderzoek is zowel gebruik gemaakt van kwalitatieve als kwantitatieve dataverzameling. Er is gebruik gemaakt van literatuuronderzoek, er zijn vijf pedofielen geïnterviewd, één deskundige (Jules Mulder) geïnterviewd en er is een korte vragenlijst (quickscan) door 22 pedofielen ingevuld. De verzamelde gegevens van de respondenten heb ik middels het programma Atlas.ti gecodeerd en geanalyseerd.

Uit de interviews en uit de quickscan blijkt dat bijna iedere pedofiel een vorm van stigma ervaart. Een deel van de respondenten geeft aan dat zij zich in een isolement hebben bevonden. De respondenten die in een sociaal isolement verkeerden, geven aan te zijn geholpen door gevoelsgenotencontact. Degenen die niet in een sociaal isolement verkeerden, gaven aan andere positieve effecten te hebben ervaren door gevoelsgenotencontact. Vaak wordt genoemd dat de respondenten hun seksuele voorkeur geheim houden uit angst veroordeeld te worden. Zij kunnen de weg richting hulpverlening moeilijk vinden en sommigen ervaren de hulpverlening als ondermaats. Zij geven aan dat het contact met gevoelsgenoten hen heeft geholpen, met name om hun verhaal kwijt te kunnen en eindelijk begrepen te worden – de aanleiding voor de titel.

Ten slotte geeft het onderzoek aanbevelingen. De belangrijkste aanbeveling is het oprichten van een steunpunt voor pedofielen: een plek waar deskundigen, pedofielen en onderzoekers samenkomen. Het gaat hierbij om een plek waarbij pedofielen kunnen aankloppen, zowel anoniem via een telefoonlijn als fysiek en waar gevoelsgenotencontact prominent op de agenda wordt geplaatst. Verder moet er een verbeterslag gemaakt worden binnen de professionele hulpverlening. Er moet adequaat kunnen worden doorverwezen en de ggz standaard over parafilieën (waar pedofilie onder valt) moet bekender worden onder hulpverleners, zodat zij goed weten wat te doen met de hulpvraag van een cliënt die pedofiele gevoelens heeft.

Begrippenlijst

[Blz 11]
In deze begrippenlijst worden de belangrijkste begrippen die gebruikt worden in dit onderzoek op alfabetische volgorde opgesomd. In ‘Deel 1’ van deze scriptie worden de begrippen uitgebreid toegelicht.

  • DSM-5 - De vijfde editie van het Diagnostisch en Statistisch Handboek van Psychiatrische Aandoeningen (vertaald uit het Engels).
  • Eenzaamheid - De subjectieve beleving van het gemis aan bepaalde sociale relaties.
  • Forensisch - Geestelijke gezondheidszorg voor volwassenen die een strafbaar feit hebben gepleegd of daarvan verdacht worden (in dit geval gaat het om zedendelicten).
  • Gevoelsgenotencontact - Het contact tussen mensen die dezelfde (seksuele) gevoelens hebben ter ondersteuning van elkaar.
  • Herstelproces - In een herstelproces wordt de persoonlijke balans hervonden na ervaringen van (heftige) psychische ontwrichting.
  • Parafilie - Een ongewone, atypische seksuele interesse of voorkeur voor bepaalde activiteiten of bepaalde erotische doelen of objecten.
  • Pedofilie - Een seksuele oriëntatie van volwassenen waarbij de persoon zich aangetrokken voelt tot kinderen die nog niet geslachtsrijp zijn (onder de dertien jaar).
  • Pedoseksualiteit- Seksueel gedrag met betrekking tot kinderen onder de zestien jaar, zoals seksuele handelingen en het downloaden van kinderporno.
  • Quickscan - Een korte vragenlijst die als aanvulling op de interviews dient. Op die manier heb ik de resultaten getoetst bij een breder publiek.
  • Recidive - Herhaling van een strafbaar feit (in dit geval zedendelict).
  • Respondenten De mannen die ik heb geïnterviewd (zowel pedofielen als een wetenschapper).
  • Sociaal isolement - Het hebben van weinig tot geen (waardevolle) sociale contacten.
  • Stigma- Een (negatief) brandmerk dat wordt gekoppeld aan een bepaald persoon, een groep of zaak.
  • Taboe - Iets dat wordt beschouwd als ongepast om te gebruiken, te doen of over te spreken.

Deel 1: Onderzoeksopzet

[Blz 14]
Deze scriptie bevat drie delen: het onderzoeksplan, de onderzoeksresultaten en de terugkoppeling naar de beroepspraktijk. In dit eerste deel komen verschillende belangrijke zaken aan bod om het onderwerp en de concepten van dit onderzoek beter te kunnen begrijpen. Dit wordt gedaan door middel van de signalering, de probleemverkenning en de theoretische verdieping. Verder wordt u meegenomen in het ontstaan van dit onderzoek en hoe dit vervolgens is uitgevoerd. Hierbij worden de afwegingen beschreven en beargumenteerd.

Hoofdstuk 1: Signalering

[... ... ...] [Blz 15]
Tijdens het vooronderzoek ontdekte ik dat er een gering aanbod van vrijwillige (op eigen initiatief) en professionele hulpverlening voor pedofielen is. Ik kwam erachter dat men wél terecht kan bij zelfhulpgroepen, waarbij gevoelsgenoten met elkaar het gesprek aangaan. Hierdoor wilde ik mij met dit onderzoek gaan richten op de invloed van gevoelsgenotencontact of zelfhulpgroepen op het verminderen van een eventueel sociaal isolement. Seksuoloog Erik van Beek zegt hierover het volgende:

‘Velen zitten namelijk in een isolement. Als ze er met elkaar over kunnen praten is dat isolement toch minder’ (Hart van Nederland, 2019).

Zouden pedofielen elkaar kunnen (onder)steunen in de weg naar een ‘normaal leven’ en er samen voor zorgen dat zij een sociaal leven krijgen of houden? Dit onderzoek zal de volgende hoofdvraag beantwoorden: Wat is de invloed van gevoelsgenotencontact op het verminderen van een eventueel sociaal isolement bij mannen met pedofiele gevoelens?

Hoofdstuk 2: Verantwoording thema

[Blz 16]
In dit hoofdstuk zal het thema verantwoord worden. Er wordt omschreven wat de relevantie van de beroepspraktijk is volgens persoonlijk- en professioneel perspectief.

[... ... ... ...]

Hoofdstuk 3: Probleemverkenning

[Blz 18]
Er zijn verschillende invalshoeken om het probleem van sociaal isolement bij pedofielen te benaderen. In dit hoofdstuk zal de probleemstelling uitgebreid aan bod komen door op micromeso- en macroniveau het probleem uit een te zetten. De verschillende niveaus worden overzichtelijk onderverdeeld in kopjes, waarbij macroniveau zich vooral richt op pedofilie in de samenleving en door de jaren heen, mesoniveau vooral gaat over de hulpverlening omtrent pedofilie en microniveau een beeld schetst van de pedofiel en het stigma waar menig pedofiel mee te maken krijgt.

3.1 Macroniveau

Om het probleem op macroniveau te kunnen begrijpen, is het van belang om het onderwerp pedofilie meer context te geven door te kijken naar de veranderingen die de afgelopen decennia hebben plaatsgevonden. Deze veranderingen gaan voornamelijk over hoe de samenleving naar pedofilie kijkt en over de omvang van het taboe en het daaraan klevende stigma. Ook komen verschillende zaken aan bod die samenhangen met het taboe rondom dit thema, zoals zogeheten pedojagers en de reactie van de samenleving op pedofielen en veroordeelde pedoseksuelen.

3.1.1 Tijdsgeest

Het onderwerp pedofilie verkeerde niet altijd in de taboesfeer zoals deze op dit moment in de samenleving heerst. In de jaren zeventig werd juist gepleit om ‘normaal’ te kijken naar pedofielen. Dit als gevolg van de seksuele revolutie. Er waren zelfs geluiden dat seksuele relaties met kinderen in sommige gevallen prima zouden kunnen: ‘Op een oude fiets moet je het leren,’ was de gedachte van deze groep mensen. Het voorstel was om seks met 12-jarigen en ouder te legaliseren (Hamans, 2013). Nog verder terug in de tijd: bij de Oude Grieken werd de (seksuele) relatie tussen oudere mannen en opgroeiende jonge jongens, door de Grieken pedastrie genoemd, zelfs als eervol beschouwd. Dit zou goed voor de ziel zijn (York & Knight, z.j.). Ook in de jaren ’60 en ’70 was er meer begrip voor pedofiele gevoelens en zelfs voor pedofiele relaties. Er was bijvoorbeeld een wetsvoorstel om alle porno, inclusief kinderporno vrij te geven (Andere Tijden, 2011).

Via de bibliotheek van de Hogeschool van Amsterdam heb ik een aantal (onderzoeks)rapporten over pedofilie kunnen lenen. Alles wat daar is gearchiveerd, is ouder dan 2001. De rapporten gaven me inzicht in zienswijzen van wetenschappers en de werkwijzen van hulpverlening uit de tijd rond 1970-1990.

Eén van de rapporten is geschreven door Marianne Ilcken van de werkgroep pedofilie RIAGG en NVSH Maastricht (1982). Zij heeft een verkennend onderzoek verricht naar de sociale positie van pedofielen in Zuid-Limburg. Het onderzoek van Ilcken dateert uit 1982 en het is interessant om daarmee een kijkje te krijgen in hoe op dat moment over pedofilie werd gedacht.

Zij noemt pedofilie ‘speciale liefde voor kinderen’. Een zin die in deze tijd niet meer voegt, die te veel pijn en verontwaardiging, zelfs agressie zal oproepen. Zoals zij zelf in haar rapport beschrijft hoe bepalend de beeldvorming van de samenleving voor pedofilie is, zo duidelijk komt de tijdsgeest van 1982 naar voren in haar aanbevelingen en voorspellingen. Hierbij enkele citaten uit haar onderzoek waarvan de vraag is of deze anno 2019 ook zouden worden opgenomen:

“In het verleden hebben de negatieve reacties overheerst, tegenwoordig zijn er meerdere normenstelsels ten aanzien van dit fenomeen” (Ilcken, 1982, p.6).
Met ‘fenomeen’ bedoelt zij om pedofilie niet als stoornis te zien maar als soort van genegenheid gelijk aan homoseksualiteit. En haar slotzin:’ Er zijn veranderingen op gang, maar het aantal tegenstanders is nog wel groter dan zij die deze kwestie genuanceerd benaderen’. Anno 2019 durf ik de stelling aan dat het aantal mensen dat pedofilie abnormaal vindt de overgrote meerderheid betreft.

[Blz 19]
Het tweede rapport wat ik heb bestudeerd en sterk gedateerd is, betreft het onderzoeksrapport van het ‘Nederlands Instituut voor Sociaal Sexuologisch Onderzoek’ te Zeist. Het gaat bij dit onderzoek om een inventarisatie van ervaringen van pedofielen en van hun meningen over zichzelf en hun relaties. In het voorwoord van dit rapport wordt het volgende gezegd:

Er bestaan ook pedofielen, mensen wier geaardheid meebrengt dat zij veel van kinderen houden. Die worden gauwer door de politie gepakt, want kussen, liefkozen, aanhalen kan onder strafbare feiten vallen. Zij worden veroordeeld door justitie, miskend, veracht en gehaat door veel medemensen. De overtuiging wint veld, dat pedofiele contacten zelden schadelijk zijn door de kinderen en dat de vervolging van pedofielen onrechtvaardig is en veel schade aan kinderen toebrengt’ (Pieters, 1982).
Vooral de laatste zin is kenmerkend voor de gedachte over pedofilie anno 1980.

3.1.2 Maatschappelijke onrust

Momenteel is het goedkeuren van pedofilie of pedofiele relaties ondenkbaar. In de samenleving is pedofilie en pedoseksualiteit een groot taboe en wordt het onderwerp vermeden. En als het onderwerp wordt besproken, lijkt het een zwart-wit discussie te zijn, waarin pedofilie vaak in direct verband wordt gebracht met kindermisbruik (Humblet, 2007). Ook zijn er mensen die pedofielen en pedoseksuelen proberen op te sporen; zogeheten pedojagers. Wijlen Yvonne van Hertum was een bekende anti-pedofilie-activiste. Zij beheerde meerdere anti-pedofilie-websites en richtte een zogenaamde ‘pedodatabank’ op waar op postcode gezocht kon worden of er veroordeelde pedoseksuelen in de buurt woonden. Ook is haar meerdere keren door de rechter een gevangenisstraf opgelegd nadat zij ten onrechte een man had beschuldigd op haar website van een online seksgesprek met een kind (Fogteloo, 2014).

Ook Chris Hölsken, oprichter van de website stopkinderpornonu.org, was tot 2010 een bekende pedojager die vaak in het nieuws kwam. Zijn doel was om zoveel mogelijk pedofielen op te sporen en buurtgenoten te laten weten als er een veroordeelde pedoseksueel woonde of kwam wonen. Hij vond ook dat beleid vaak faalde als het ging om het herplaatsen van veroordeelde pedoseksuelen. Het zou volgens hem beter zijn om ze te centraliseren op een plek waar geen kinderen wonen. Nadat zijn Nederlandse website door de rechter verboden werd, heeft hij een Amerikaanse website opgericht om een verbod op het online plaatsen van gegevens van pedofielen te omzeilen. Op deze Amerikaanse website heeft hij ook foto’s van (niet-veroordeelde) pedofielen geplaatst. Zelf zegt hij hier het volgende over:

‘De website uit de VS zal voor heel veel discussie gaan zorgen. Want naast de foto's van veroordeelde pedoseksuelen, staan er ook foto's op van niet-veroordeelde pedoseksuelen. Deze mensen hebben geen strafblad maar vormen een serieus gevaar voor onze kinderen’.

Ook zijn er regelmatig flyeracties, waarbij pedojagers briefjes in de brievenbus doen van buurtbewoners. Hierop staat dat er een pedoseksueel in de buurt woont en vaak staat het adres vermeld. In een fragment van RTV Utrecht zegt een mevrouw als reactie op de flyer haar kinderen voorlopig even niet naar de speeltuin te laten (RTV Utrecht, 2009).

Het uitgebreide artikel in De Groene Amsterdammer zegt over de maatschappelijke onrust het volgende:

"Hoe gevoelig het onderwerp ligt blijkt uit een reactie van enkele wetenschappers die voor dit artikel zijn benaderd en niet wilden meewerken. Iemand mailde: ‘Ik zou er zeker wat over kunnen zeggen, maar ook mij valt het enorme taboe rond pedoseksualiteit op en daarom is het een onderwerp waar ik me, als beginnend publiek persoon en academicus, volgens mij uit strategisch oogpunt het beste verre van kan houden. Voor je het weet word ik zelf als pedo bestempeld of, erger nog, krijg ik de pedohunters aan mijn deur. Het is erg dat het zo is en ik wou dat het anders was, maar ik moet ook aan mijn eigen belangen denken'." (Fogteloo, 2014).

[Blz 20] 3.1.3 Vereniging Martijn

Een belangrijk keerpunt en een taboe-verhogende gebeurtenis in de Nederlandse geschiedenis: Vereniging Martijn wordt in 2012 als eerste vereniging ooit in Nederland door de rechter verboden. De Hoge Raad zegt hierover onder andere het volgende:

‘De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de vereniging de gevaren van seksueel contact met jonge kinderen bagatelliseert, dergelijke contacten zelfs verheerlijkt en haar opvattingen ook propageert’ (Hoge Raad, 2014).

3.2 Mesoniveau

Ondanks dat pedofilie geen aandoening of ziekte is, hebben veel pedofielen behoefte aan hulp (Mulder, 2019). Deze hulp richt zich vooral op de vraag hoe om te gaan met gevoelens waar je logischerwijs niet naar mag handelen en hoe om te gaan met de oordelen vanuit de samenleving en de omgeving. In dit hoofdstuk beschrijf ik wat de bestaande hulpverlening is, wat het taboe voor invloed heeft op hulpverleners en hoe er in het onderwijs mee om wordt gegaan.

3.2.1 Bestaande hulpverlening

Nederland kent een aantal platforms en organisaties waar pedofielen terecht kunnen. Hieronder volgt een opsomming met toelichting van vier belangrijke steunpunten. Tevens meld ik mijn bevindingen per hulpverleningsinstantie op basis van de interviews en de chatroom.

3.2.1.1 Stop it Now!
Stop it Now! is een onderdeel van Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM). De naam Stop it Now! is overgenomen uit Engeland en staat voor het stoppen van kindermisbruik. Stop it Now! biedt gratis en anoniem hulp aan mensen die pedofiele gevoelens hebben of dit vermoeden in hun omgeving (Stop it Now!, z.j.). Wie belt, wordt verbonden met een specialist die kan helpen bij het leren omgaan met pedofiele gevoelens. Volgens Stop it Now! kan kindermisbruik voorkomen worden door deze hulp te bieden en dit is dan ook het doel van de anonieme telefoonlijn. Uit interviews en uit de chatroom heb ik vernomen dat men zich niet altijd identificeert met de naam Stop it Now!. Dit geldt met name voor die pedofielen die nog nooit grensoverschrijdend gedrag hebben vertoond.

3.2.2.2 Pedofilie.nl
Pedofilie.nl is een website zowel voor mensen die pedofiele gevoelens ervaren als voor ieder ander die er bijvoorbeeld meer over te weten wil komen. Het belangrijkste doel van pedofilie.nl is om een ruimte te bieden voor discussie en gesprek over pedofilie. De website biedt deze ruimte onder andere door de chatroom die zo’n twee keer per week plaatsvindt. Iedereen kan zich hierbij aansluiten en meepraten over de thema’s en onderwerpen die voorbijkomen. De chatroom is een gevoelsgenotengroep waar dus ook niet-pedofielen zich bij kunnen aansluiten.

3.2.2.3 JON
JON staat voor Joris Oost Nederland, waarbij JORis staat voor Jeugd-Ouderen-Relaties, intimiteit en seksualiteit. JON is een gevoelsgenotengroep waarbij de deelnemers fysiek bij elkaar komen in Oost-Nederland. Ook is er sinds 2016 in West-Nederland een groep opgericht, genaamd JORis West. Beiden groepen zijn een initiatief van de Nederlandse Vereniging Seksuele Hervorming (NVSH) (Jorisoost.nl, z.j.). Voorafgaand aan het meedoen aan de groepsbijeenkomsten, worden eerst individuele gesprekken gehouden met de geïnteresseerde. Tijdens de bijeenkomsten worden thema’s besproken met elkaar en is er een groepsleider die onder andere in de gaten houdt dat iedereen aan bod komt.

3.2.2.4 De Waag
De Waag is een centrum voor forensische geestelijke gezondheidszorg. Zij bieden voornamelijk zorg aan mensen met (seksueel) grensoverschrijdend of strafbaar gedrag (De Waag Nederland, 2019). Toch worden ook pedofielen geholpen die behoefte hebben aan professionele hulp en niet grensoverschrijdend of strafbaar gedrag vertonen of hebben vertoond. De Waag is dan ook een van de weinige organisaties die professionele hulp biedt aan pedofielen in Nederland, ook als zij niet pedoseksueel gedrag hebben vertoond.

[Blz 21] 3.2.2 Ervaringen van pedofielen over hulpverlening

Uit verschillende internationale onderzoeken blijkt dat de beschikbare professionele hulpverlening voor pedofielen ondermaats is. Pedofielen rapporteren negatieve ervaringen die hen ervan hebben weerhouden om hulp te zoeken. Deze negatieve ervaringen zijn bijvoorbeeld:

  • veroordelende therapeuten,
  • schending van vertrouwelijkheid,
  • gebrek aan mededogen en
  • het opdringen van behandeldoelen door de therapeut (Van Horn et. al., 2015).

Degenen die aangaven hulp te zoeken maar geen passende hulp konden vinden, meldden dat er sprake was van een verergering van hun psychische klachten als

  • depressie,
  • suïcidaliteit,
  • sociaal isolement,
  • nergieverlies,
  • angst en
  • middelenmisbruik.

Bijna vier procent van de groep zei dat het niet vinden van hulp hen dermate frustreerde, dat zij hierdoor over zijn gegaan tot misbruik van minderjarigen (B4UACT, 2011).
Uit ander onderzoek blijkt dat pedofielen vrezen dat therapeuten niet bereid zijn om met hen aan doelen te werken die niet rechtstreeks met misbruikpreventie te maken hebben (Houtepen, Sijtsema & Bogaerts, 2016).

Tevens hebben Levenson en Grady onderzoek gedaan naar de preventie van kindermisbruik in relatie tot hulp zoeken door pedofielen (2018). Hieruit bleek dat 75 procent van de respondenten al hulp hadden gezocht bij een therapeutische dienst en 47 procent gaf aan dat ze steun zochten via een website of internetforum. De helft van de respondenten vond de therapie (zeer) nuttig, maar tegelijkertijd gaf een derde aan dat de professionele hulpverlener niet behulpzaam was geweest. De hulpverleners die als helpend werden beschouwd, waren degenen die goed luisterden, niet veroordeelden, hoop boden en de cliënt als persoon zag, ook buiten de seksuele voorkeur (Levenson & Grady, 2018).

3.2.3 De rol van hulpverleners in relatie tot onderwijs

Het taboe lijkt niet alleen door te werken op hulpverleners, maar ook op hulpverleners in wording, zoals studenten van sociaalagogische opleidingen. Opvallend is bijvoorbeeld dat in de gehele opleiding Maatschappelijk werk en dienstverlening geen lesstof wordt aangereikt over pedofilie, terwijl er wel vakken worden gegeven over seksualiteit en kindermisbruik. Het lijkt hiermee logisch dat de samenleving het verschil niet weet, als de maatschappelijk werker in wording het niet eens krijgt aangereikt.
Ook Jorge schrijft op het forum van pedofilie.nl hierover het volgende: ‘

‘Ik denk dat er al een gigantische stap vooruit zou worden gezet als hulpverleners tijdens hun opleiding al correcte en genuanceerde informatie zouden krijgen’ (Ronda, 2014).

Gevoelsgenoot Tjerk vindt dat dit op jongere leeftijd al plaats kan vinden:

‘Zou het niet mooi zijn als er bijvoorbeeld folders met informatie op scholen worden gelegd of uitgedeeld tijdens de lessen seksuele vorming? Dat is heel laagdrempelig.’ (Ronda, 2014).

Monique van Straaten pleit in haar artikel dat het de taak is van de sociaal werker om pedofielen te helpen (2013). Zij verwijst hierbij naar het beroepsprofiel van de maatschappelijk werker:

‘Wij maatschappelijk werkers hebben naast de directe hulpverleningstaak ook de indirecte hulpverleningstaak om de collectieve belangen te behartigen van deze mensen die, op basis van hun seksuele geaardheid, in hun welzijn bedreigd en geschaad worden’ (Jagt, 2009).

Ook is het de taak van de sociale werker om ervoor te zorgen dat mensen in onze samenleving tot hun recht komen als mens en burger. De groep pedofielen wordt zowel door professionals als vele studenten van de sociaalagogische opleidingen gemarginaliseerd, gestigmatiseerd en vergeten (Van Straaten, 2013).

Van Straaten heeft hiervoor aanbevelingen opgesteld. Zij zegt onder andere dat sociaalagogische opleidingen in Nederland de taak hebben een verplicht studentenprogramma aan bieden om hun kennis op te doen over seksualiteit en parafilieën. Ook geeft zij in haar artikel aan dat er een stichting moet komen voor pedofielen van jong tot oud. Daarbij is het van belang dat er geen banden zijn met justitiële instellingen.

[Blz 22]
Uit onderzoek van Rutgers en Soa Aids Nederland blijkt dat leerlingen niet tevreden zijn over seksuele vorming op school: zij gaven het een 5,7 (De Graaf & Wijsen, 2017). Rutgers is hierdoor een vervolgonderzoek gestart, samen met de leerlingen als co-onderzoekers. Hieruit bleek dat leerlingen willen dat seksuele vorming de normativiteit doorbreekt en duidelijk maakt dat er niet één standaard is (Cense, De Grauw & Vermeulen, 2019). Verder gaven ze aan dat ze gastdocenten zouden willen in de klas:

‘Vooral over dingen die door de maatschappij niet worden geaccepteerd. Dan heb je heel erg snel de neiging te oordelen. Dat als je het niet weet dat je dan denkt dat het niet hoort. Maar als er een gastspreker komt die het zelf heeft meegemaakt, dan ken je iemand en dan heb je ook veel meer respect voor zo iemand.’ (Cense, De Grauw & Vermeulen, 2019).

Dat het onderwerp seksualiteit in het onderwijssysteem een onvoldoende scoort geeft te denken over of en hoe er over het onderwerp pedofilie wordt gesproken. Zoals hiervoor vermeld en in de samenvatting wordt het onderwerp pedofilie tijdens de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening niet behandeld. Tevens vertelde een docent sociaal werk dat tijdens haar universitaire studie seksuologie zeer beperkt lesmateriaal over het onderwerp pedofilie en andere parifilieen werd aangereikt. De meeste literatuur die behandeld werd was gericht op pedoseksualiteit en kindermisbruik. Dus niet op pedofilie.

3.3 Microniveau

In dit onderdeel zal de nadruk liggen op stigma en zelfacceptatie. Welke soorten stigma zijn er en wat voor impact kan dit hebben op iemands leven? Dat zijn de vragen die hieronder zullen worden beantwoord. Verder wordt disclosure-model toegelicht met de bijbehorende strategieën om met stigma om te gaan. Ten slotte worden de fasen tot zelfacceptatie van Jules Mulder uiteengezet.

3.3.1 Wat is stigma?

Stigmatisering is een proces waarin een groep personen negatief wordt gelabeld, veroordeeld en uitgesloten. Dit gebeurt op grond van gemeenschappelijke, afwijkende kenmerken en/of gedragingen die angst of afkeer oproepen (Samen Sterk zonder Stigma, 2019). Als dit in verband wordt gebracht met pedofilie, wordt duidelijk dat pedofielen worden gestigmatiseerd. Het is namelijk een groep van personen die negatief wordt gelabeld, veroordeeld en uitgesloten. Dit werd eerder in deze probleemverkenning al duidelijk (Zie kopje 3.1.2 Maatschappelijke onrust). Ook komt duidelijk naar voren dat pedofilie angst en afkeer oproept. Een duidelijk voorbeeld hiervan zijn de zogeheten pedojagers die reeds zijn beschreven.

Stigma kan bij pedofielen zelfs bijdragen aan het ontwikkelen van risicofactoren voor grensoverschrijdend gedrag (Jahnke & Hoyer, 2013). Twee van deze risicofactoren zijn: slechte mentale gezondheid en sociaal isolement. Zelfs de pedofielen die een klein risico hebben op overgaan tot grensoverschrijdend gedrag, zullen grote problemen ervaren als anderen er achterkomen dat zij pedofiele gevoelens hebben. De potentiële consequenties zijn: verlies van partner, vrienden of werk (Wagner et. al., 2016).

Er zijn verschillende soorten stigma. Er wordt onderscheid gemaakt tussen zelfstigma, publiek stigma, structureel stigma en associatief stigma (Samen Sterk zonder Stigma, 2019). Hieronder zal een toelichting per stigma worden gegeven.

[Blz 23]
3.3.1.1 Zelfstigma
Een ander woord voor zelfstigma is ‘geïnternaliseerd stigma’. Bij zelfstigma gaat het erom dat de gestigmatiseerde het stigma vanuit de samenleving en de daarbij behorende negatieve beelden en vooroordelen vindt kloppen. Eigenlijk labelt diegene zichzelf als het ware als negatief (Samen Sterk zonder Stigma, 2019).

3.3.1.2 Publiek stigma
Publiek stigma is stigmatisering vanuit de maatschappij en de opvattingen die mensen in de samenleving hebben. Een voorbeeld hiervan is de opvatting dat alle pedofielen kindermisbruik op hun geweten hebben. De media spelen een belangrijke rol bij het ontstaan en in stand houden van het publiek stigma. Dit komt ook duidelijk naar voren bij het onderwerp pedofilie. Media halen bijvoorbeeld zeer regelmatig de begrippen pedofiel en pedoseksueel door elkaar. Dit bemoeilijkt het streven naar een samenleving die in ieder geval dit verschil weet en dit juist gebruikt. Hierdoor wordt het stigma van de pedofiel in stand gehouden (Samen Sterk zonder Stigma, 2019).

3.3.1.3 Structureel stigma
Structureel stigma is het stigmatiserende effect van bepaalde wetten, regels en procedures (Samen Sterk zonder Stigma, 2019).

3.3.1.4 Associatief stigma
Associatief stigma gaat over naasten van de gestigmatiseerden. Mensen mijden en bekritiseren het familielid of betrokkene omdat zij vooroordelen hebben over de ‘aandoening’ (in dit geval geen aandoening maar pedofiele gevoelens) van de naaste.

3.3.2 Gevolgen van stigma

Afwijzing als gevolg van stigmatisering kan ernstige gevolgen hebben voor de gestigmatiseerde. Volgens wetenschappelijke studies zijn deze gevolgen

  • angst(stoornissen),
  • werkloosheid,
  • inkomensverlies,
  • een klein sociaal netwerk,
  • een laag zelfbeeld,
  • een verminderde kwaliteit van leven,
  • depressieve symptomen,
  • een verhoogd risico op suïcidaliteit en
  • het vermijden van professionele hulp.

Het verzwijgen van hetgeen iemand door gestigmatiseerd wordt, kan leiden tot sociaal isolement, eenzaamheid en stress door te leven met een geheim (Kennisontwikkeling GGz, 2017).

3.3.3 Disclosure-model

Het vermogen om uit te komen voor hetgeen waarvoor je wordt gestigmatiseerd, in dit geval het hebben van pedofiele gevoelens, wordt ook wel disclosure genoemd. Door Corrigan en Wassel zijn er vijf disclosure-strategieën uiteengezet om met stigma om te gaan, namelijk:

  • sociale vermijding,
  • geheim houden,
  • selectief bekendmaken,
  • bekendmaken zonder onderscheid maken en
  • bewust je eigen ervaring inzetten (2008).

Hieronder zullen deze vijf strategieën worden beschreven.

3.3.3.1 Sociale vermijding
Sociale vermijding is een strategie waarbij de gestigmatiseerde situaties vermijdt waarbij er een kans is op stigmatisering. De reden hiervoor is dat de gestigmatiseerde niet geconfronteerd wordt met stigmatisering, vooroordelen en stereotypering. De keerzijde hiervan is dat het sociale leven van de gestigmatiseerde wordt ingeperkt en dit zelfs kan leiden tot een sociaal isolement (Corrigan & Wassel, 2008).

3.3.3.2 Geheim houden
Iets wat veel bij de doelgroep pedofielen voorkomt is het geheimhouden van de pedofiele oriëntatie. Veel mensen lijkt het makkelijker om het niet te vertellen aan de directe omgeving of in andere omgevingen zoals werk of (sport)vereniging. Deze strategie heeft een beschermende werking, omdat niemand je kan veroordelen omdat niemand weet van het geheim. Het nadeel is dat er weinig sociale steun is, omdat er geen steun kan worden geboden op het moment dat het niet bekend is. Dit kan leiden tot eenzaamheid en een gebrek aan sociale steun (Corrigan & Wassel, 2008).

[Blz 24]
3.3.3.3 Selectief bekendmaken
Bij deze strategie wordt een select groepje of zelfs een select persoon gekozen om in vertrouwen te nemen en het geheim te delen. Het blijft altijd spannend om iemand in vertrouwen te nemen en te vertellen dat je pedofiele gevoelens hebt. Toch is blijkt het noodzakelijk om te kunnen praten over gevoelens. Het voordeel van deze strategie is dat je er in ieder geval met één iemand of een select groepje over kunt praten. Het nadeel is dat je soms een verkeerde inschatting kan maken aan wie je deze gevoelige informatie vertelt met het mogelijke risico dat de in vertrouwen genomen persoon de informatie kan doorvertellen (Corrigan & Wassel, 2008).

3.3.3.4 Bekend maken zonder onderscheid te maken
Bij deze strategie wordt geen onderscheid gemaakt met wie de informatie wordt gedeeld. Een voordeel hiervan is dat je er openlijk over kan praten en een nadeel hiervan is dat de kans bestaat dat de stigmatisering in stand wordt gehouden (Corrigan & Wassel, 2008).

3.3.3.5 Bewust je ervaringen inzetten
Bij de laatste strategie wordt doelbewust ervaring gedeeld met een grotere groep met als doel stigmatisering te bestrijden. Het voordeel hiervan is dat je als rolmodel kan dienen voor andere gestigmatiseerden. Het nadeel is dat de negatieve beeldvorming kan blijven bestaan en dat je niet meer kan terugdraaien dat je naar buiten bent getreden (Corrigan & Wassel, 2008).

3.3.4 Fasen tot zelfacceptatie

Hiervoor zagen we verschillende strategieën om met stigma om te gaan. Jules Mulder heeft het in zijn recent uitgekomen boek over verschillende fasen in het erkennen en accepteren van de pedofiele voorkeur, een belangrijk proces. Bij de meeste jonge pedofielen is namelijk de ontdekking dat zij pedofiele gevoelens hebben een proces van ontkennen en erkennen (Mulder, 2019). Mulder heeft jarenlange ervaring in het werken met zowel pedofielen als pedoseksuelen. Hij heeft onder andere op basis van zijn ervaringen en eerder verschenen literatuur verschillende routes opgesteld die kunnen leiden tot zelfacceptatie.

Van ontkenning naar erkenning en wanhoop
De eerste route heeft Mulder als volgt genoemd: van ontkenning naar erkenning en wanhoop, depressie, isolement, suïcidaliteit en mogelijk zelfs zelfmoord. Veel pedofielen hebben een periode gekend van depressie, vooral als ze eenmaal hun pedofiele voorkeur niet meer voor zichzelf konden ontkennen (Mulder, 2019).

Blijvende ontkenning
Volgens Mulder is de tweede route ‘blijvende ontkenning’ en het starten van een relatie met een leeftijdsgenoot en een zo normaal mogelijk leven leiden. Het is moeilijk in te schatten hoe groot deze groep is, omdat sommigen goed zijn in het verbergen van hun pedofiele voorkeur en het hierdoor niet te meten is. Regelmatig komt het voor dat het leven in blijvende ontkenning om de een of andere reden toch mislukt en er op latere leeftijd toch wordt verteld over de pedofiele voorkeur. Ook zien we dat het leven in blijvende ontkenning mislukt omdat er misbruik wordt gepleegd (Mulder, 2019).

Na erkenning vooral boos op de maatschappij. 'Het is niet eerlijk’.
De boosheid kan versterkt worden door gevoelsgenoten of in verenigingen zoals Vereniging Martijn (zie 3.1.3. Vereniging Martijn). Verschillende denkfouten kunnen hierbij als ondersteuning dienen: de Oude Grieken deden het allemaal, het is goed voor de ontwikkeling van een kind etc. (Mulder, 2019).

[Blz 25]
Na eerdere ontkenning, en mogelijk na een periode van isolement en depressie, naar erkenning en door steun en een helpende omgeving tot acceptatie
Door in werk, vrijetijdsbesteding of sociale contacten met jongeren om te gaan en ook vriendjes of vriendinnetjes kunnen hebben zonder de seksuele kant ervan. Waarschijnlijk omvat dit de grootste groep pedofielen: ze plegen geen misbruik, zijn goed voor kinderen en ouders en worden gewaardeerd in hun werk. In het beste geval kunnen zij ook over hun seksuele voorkeur praten en zijn daar afspraken over gemaakt. Ze moeten verdragen niet naar hun verlangen te kunnen handelen (Mulder, 2019).

3.4 Samenhang van de niveaus

In dit hoofdstuk zijn heel bewust de drie niveaus – micro, meso, macro – gescheiden van elkaar beschreven. Hier is mede voor gekozen omdat het vraagstuk duidelijker wordt door het als het ware uit elkaar te trekken. Toch is het interessant om de drie niveaus vanuit een helikopterview nader te bekijken en de verbanden te leggen tussen de niveaus.

De maatschappelijke ontwikkelingen zijn en maatschappelijke opinie is in de afgelopen twintig jaar sterk veranderd als het gaat om pedofilie. Pedofilie is nog meer dan voorheen in de taboesfeer geraakt. Een van de ontwikkelingen die hier een duidelijke aanleiding voor is geweest is het verbod op Vereniging Martijn. Men kreeg mede hierdoor via de media een beeld aangereikt van de pedofiel waar mensen vooral afkeer door kregen. Er werd door het verbod logischerwijze enkel gesproken over de zaken die fout gingen binnen Vereniging Martijn – uitwisselen van kinderporno en een netwerk van mensen die vonden dat seks of relaties met kinderen mogelijk waren. Onder andere door dit verbod is de nuance ver te zoeken in het debat over pedofilie. Pedofielen worden over één kam geschoren en het onderscheid tussen pedofielen en pedoseksuelen wordt niet tot nauwelijks gemaakt.

De toenemende mate van het taboe rondom pedofilie is terug te zien op de beschikbare hulpverlening en zelfhulpgroepen. Daar waar eerst een scala aan zelfhulpgroepen (vanuit bijvoorbeeld NVSH) was waar men zich bij kon aansluiten, lijkt het nu een schimmig wereldje te zijn. Er is maar één zelfhulpgroep overgebleven van die tijd en dat is JON, onderdeel van NVSH. Ook lijkt het erop dat hulpverleners (in wording) niet altijd meer kennis van zaken hebben als het gaat om pedofilie en dat zij ook geleid worden door vooroordelen als gevolg van onwetendheid. En als hulpverleners en/of wetenschappers zich uitspreken, bestaat er een grote kans dat zij niet serieus worden genomen en zelfs bedreigd worden.

Logischerwijze heeft dit ook invloed op mensen die pedofiele gevoelens ervaren. Zowel het maatschappelijke taboe als de doorwerking hiervan in de hulpverlening wordt als stigmatiserend beschouwd. Sommige pedofielen leven met een heel groot geheim en durven dit niet te delen uit angst gestigmatiseerd te worden. Ook komt vaak voor dat zelfstigma optreedt als gevolg van het stigma en taboe dat van alle kanten op pedofilie en pedofielen ligt.

3.5 Samenvatting

In dit hoofdstuk zijn op drie niveaus de belangrijkste problematiek rondom pedofilie uiteengezet.
Er is beschreven hoe pedofilie in de samenleving wordt gezien. Het is een taboe en dit uit zich onder andere in zogeheten pedojagers en bijbehorende vooroordelen vanuit de burgers van de samenleving. Verder is een overzicht geboden van de beschikbare hulpverlening voor pedofielen en de rol van de hulpverlener en voorlichting. Volgens Rutgers schiet het onderwijs tekort met betrekking tot seksuele voorlichting in het algemeen. Op grond van de bevindingen die ik hier heb vermeld per organisatie, kan ik samenvatten dat er te weinig professionele hulpverlening is waar men zich veilig en op vrijwillige basis toe kan wenden. Op microniveau is de invloed van stigma op een persoon uitgelegd en is het disclosuremodel toegelicht. Als laatste is gekeken naar de samenhang tussen de drie niveaus.

Als aanvulling op deze probleemverkenning zal in het volgende hoofdstuk een verdieping komen op het onderwerp door middel van belangrijke literatuur. In het aankomende hoofdstuk wordt het onderwerp dus nog verder uitgediept en worden de concepten behandeld.

Hoofdstuk 4: Theoretische verdieping

[Blz 27]
Er zijn drie belangrijke concepten in dit onderzoek, namelijk pedofilie, sociaal isolement en gevoelsgenotencontact. In dit hoofdstuk zal op alle drie de concepten worden ingegaan door middel van de belangrijkste literatuur. Er zal bijvoorbeeld duidelijk worden wat pedofilie is en dat dit vanuit verschillende invalshoeken bekeken kan worden. Ook zal het verschil tussen pedofilie en pedoseksualiteit worden beschreven. Hierbij wordt vanuit de definitie pedoseksualiteit een uitstap gemaakt naar kindermisbruik. Uiteraard wordt gevoelsgenotencontact ook beschreven en dat deze vorm van zelfhulp de afgelopen jaren flink is toegenomen.

4.1 Wat is pedofilie?

Naar schatting is 1 tot 3 procent van de Nederlandse mannen pedofiel. Dat wil zeggen dat hun sterkste seksuele interesse uitgaat naar kinderen onder de dertien jaar. Het gaat dus om prepuberale kinderen, wat betekent dat er nog geen secundaire geslachtskenmerken zijn, als lichaamsbeharing of borstvorming (Mulder, 2019). In de volgende onderdelen wordt ingegaan op de verschillende invalshoeken om naar het begrip te kijken, de prevalentie (hoe vaak pedofilie voorkomt) en wordt het verschil tussen pedofilie en pedoseksualiteit beschreven.

4.1.1 Verschillende invalshoeken

Het begrip pedofilie kan op verschillende manieren beschreven en gedefinieerd worden. Zo zegt de DSM-5 bijvoorbeeld dat pedofilie een parafiele stoornis is. Een parafilie is een ongewone, atypische seksuele interesse of voorkeur voor bepaalde activiteiten of bepaalde erotische doelen of objecten (GGZ Standaarden, 2018) De DSM-5 erkent pedofilie als een ‘afwijking’ in de zin van een parafilie, maar slechts als een stoornis als, kort gezegd, de persoon en/of de medemens hier last van heeft. Hebephilie is niet opgenomen in de DSM-5; dit ligt toch dichter bij heterofilie, gericht op voortplanting, dan pedofilie (Blanchard, 2010).

Pedofilie-onderzoeker Seto denkt hier anders over: hij wijst erop dat pedofilie een seksuele oriëntatie is. Dit wil volgens hem zeggen dat de seksuele voorkeur zich niet enkel hoeft te uiten als seksueel verlangen, maar ook als romantisch (2018). Ook Mulder spreekt van een seksuele oriëntatie (Mulder, 2019).

4.1.2 Prevalentie

De precieze prevalentie (hoe vaak het voorkomt) van pedofilie is moeilijk te meten. Veel onderzoeken zijn namelijk gebaseerd op veroordeelde pedoseksuelen. Dit is geen afspiegeling van pedofielen, aangezien pedofielen niet per se geweldplegers zijn. Toch is er een uitgebreid onderzoek gedaan in Duitsland, Noorwegen en Finland, waaruit blijkt dat ongeveer 1-3 procent van de mannen pedofiele gevoelens heeft (Seto, 2012). Seto gaf eerst aan dat maximaal 5 procent van de mannelijke bevolking pedofiele gevoelens zou hebben, daarna heeft hij dit percentage naar maximaal 3 procent gewijzigd en in zijn meest recente boek uit 2018 spreekt hij over maximaal 1 procent van de mannelijke bevolking die een pedofiele oriëntatie heeft (Seto).

Uit zeer recent onderzoek van Tilburg University naar pedofilie, blijkt dat tien procent van hun mannelijke respondenten aangeeft in meer of mindere mate pedofiele gevoelens te hebben. Dit blijkt uit een nog niet gepubliceerd onderzoek van de Tilburg University, dat het Algemeen Dagblad in handen heeft gekregen. Stefan Bogaerts is een van de betrokken onderzoekers en geeft aan dat het onderzoek een pilotstudie was en dat zij nu bezig zijn om een groter vervolgonderzoek te realiseren om dit cijfer te toetsen. Ook zegt Bogaerts dat het nog niet duidelijk is of de mannen die hebben meegewerkt aan het onderzoek representatief zijn voor de mannelijke Nederlandse bevolking (Bakker, 2019).

Uit een ander recent onderzoek blijkt dat 4% tot 5% van de volwassen mannen al intense seksuele fantasieën over een kind hebben gehad (Dombert et al., 2016).

[Blz 28]
4.1.3 Verschil tussen pedofilie en pedoseksualiteit

Pedofilie wordt vaak verward met pedoseksualiteit, zowel door de algemene bevolking als door de media. Hierdoor is het zeer van belang dit verschil duidelijk uit te leggen, zodat er geen verwarring ontstaat omtrent deze begrippen.
Pedofilie is een seksuele oriëntatie waar vermoedelijk 1 tot 3 procent van de mannelijke bevolking mee leeft. Dit wil zeggen dat deze mannen zich voelen aangetrokken tot kinderen jonger dan dertien jaar. Het gaat hierbij expliciet om het voelen van aantrekkingskracht naar kinderen (Mulder, 2019).

Bij pedoseksualiteit ligt dit anders; hierbij gaat het om seksueel gedrag met betrekking tot kinderen jonger dan zestien jaar, zoals seksueel misbruik of het downloaden van kinderporno (Stop it Now!, z.j.). In dit hoofdstuk zal seksueel misbruik van minderjarigen als zijtak van pedoseksualiteit nader worden beschreven.

Er is een verschil in acceptatie van de begrippen pedofiel en pedoseksueel in relatie tot homofiel en homoseksueel. Uit onderzoek van Een Vandaag bleek dat meer dan de helft van de LHBTI+’ers het woord ‘homofiel’ onacceptabel vinden als benaming voor iemand die op hetzelfde geslacht valt. "Ik heb een hekel aan het woord 'homofiel'. Vreselijk! Het klinkt een beetje als 'pedofiel'", schrijft iemand. Homoseksueel wordt door 94 procent wél als acceptabel beschouwd, net als ‘lesbisch’ (94 procent), ‘gay’ (87 procent) en ‘homo’ (82 procent) (Kester, 2019).

De reden dat dit zo verschillend is ten opzichte van pedofilie en pedoseksualiteit, is omdat een homoseksueel het juist normaal vindt dat er intimiteit en seksueel gedrag bij hun geaardheid. Een homofiel zou duiden op iemand die op hetzelfde geslacht valt, maar hier niet iets intiems of seksueels mee doet of mag doen. Zou het kunnen dat juist daarom men een nare associatie heeft met het woord ‘pedofiel’ in plaats van ‘pedoseksueel’, omdat we niet gewend zijn de toevoeging ‘fiel’ bij een geaardheid of voorkeur.

4.2 Seksueel misbruik minderjarigen

Bij het bestuderen van het begrip pedofilie stuitte ik steeds op het onderwerp misbruik. Dat leek onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik heb misbruik bewust zoveel mogelijk uit mijn onderzoek gehouden. Toch is het denk ik belangrijk om binnen dit theoretisch kader een toelichting te geven op wat seksueel misbruik van minderjarigen is en een beeld te geven van potentiële misbruikplegers. In mijn zoektocht naar bronnen over pedofilie kwam ik veelal misbruik en pedoseksualiteit tegen. In bijlage 5 staat een overzicht van de rapportages die ik heb doorgenomen van de betrokken commissies die misbruik door pedoseksuelen hebben onderzocht.

Zoals hierboven aangegeven, past het onderwerp kindermisbruik past eigenlijk niet geheel binnen mijn onderzoek. Daarom wil ik hierbij goed benadrukken dat dit hoofdstuk een zijtak is van pedoseksualiteit en niet een begrip dat per se binnen het onderwerp pedofilie past. Toch heb ik besloten om seksueel misbruik onder minderjarigen te beschrijven, waarbij een link wordt gelegd naar het taboe in de samenleving en wat feitelijk juist is. Vooral de twee laatste sub-kopjes zijn van belang voor mijn scriptieonderzoek.

4.2.1. Wat valt onder seksueel geweld?

Als er over pedofielen wordt gesproken zijn dit veelal de pedoseksuelen die bekend zijn vanwege zedendelicten. De namen Dutroux in België, Robert M in Amsterdam, Josef Fritzl in Oostenrijk zijn bij ieder bekend. De pedofiel lijkt wel onze grootste vijand.
Seksueel geweld tegen kinderen is lastig te definiëren, voornamelijk omdat het zo divers en veranderlijk is. Het is contextafhankelijk en dit maakt het onmogelijk om tot een definitie te komen die alle mogelijke vormen van seksueel geweld omschrijft. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen geeft een voorbeeld van deze contextafhankelijkheid. Zij stelt dat het wassen van de genitaliën van een peuter door diens ouders niet gezien wordt als seksueel geweld, maar wanneer ouders de genitaliën van hun dertienjarige dochter wassen, dit door velen wél gezien wordt als een vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag (Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, 2014).

[Blz 29]
Een onderscheid dat gemaakt kan worden is hands-on en hands-off seksueel geweld, waarbij er bij hands-on sprake is van fysiek seksueel contact tussen pleger en slachtoffer, terwijl dat bij hands-off seksueel geweld niet het geval is. Bij hands-on seksueel geweld gaat het bijvoorbeeld om ontucht of verkrachting. Bij hands-off seksueel geweld kan het gaan om onvrijwillige ‘webcamseks’ of het bekijken van kinderpornografie.

Om toch tot een definitie te komen die het fenomeen beschrijft, wordt er onderscheid gemaakt tussen de psychologische- en de juridische invalshoek.

  • De psychologische invalshoek gaat uit van het beginsel dat elke vorm van seksueel gedrag dat door de persoon die het ondergaat of als ongewenst of gedwongen wordt ervaren als seksueel geweld bestempeld. Hierbij staat de beleving van het slachtoffer centraal.
  • De juridische invalshoek benadert seksueel geweld als een vorm van strafbaar gedrag dat wordt omschreven op basis van criteria die buiten het slachtoffer liggen. De delictsomschrijvingen in het Wetboek van Strafrecht is hierbij het uitgangspunt. De beleving van het slachtoffer speelt hierbij minder een rol dan bij de psychologische invalshoek (Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, 2014).

Het juridisch perspectief is hierbij veranderlijk door maatschappelijke ontwikkelingen. Kinderpornografie was bijvoorbeeld voor 1986 niet strafbaar en grooming is pas sinds 2010 een strafbaar feit. Zo zien wij dat ook nu, in 2019, waarbij minister Grapperhaus van Justitie en Veiligheid een wetsvoorstel heeft ingediend waarmee alle onvrijwillige seks en seksuele intimidatie wordt verboden. In de aangepaste wet zou seks tegen de wil strafbaar moeten worden. Hierdoor zal ook de definitie van seksueel geweld veranderen.

4.2.2 Prevalentie kindermisbruik

In 2017 heeft Kenniscentrum Seksualiteit Rutgers een rapport uitgegeven over seksuele gezondheid in Nederland. Hier zijn 17.000 respondenten in meegenomen in een leeftijdscategorie van 18 tot 80 jaar. Uit dit onderzoek blijkt, als wordt gekeken naar leeftijden onder de twaalf jaar, dat 5% van de vrouwen en 2% van de mannen te maken hebben gehad met seksueel geweld onder de twaalf jaar (De Graaf & Wijsen, 2017).
In het rapport ‘Op goede grond’ van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld, staat dat ongeveer 1 op de 3 kinderen te maken krijgt met een vorm van seksueel geweld. Als gekeken wordt naar ongewilde manuele seks, komt dit voor bij ongeveer 1 op de 10 meisjes tijdens de minderjarigheid. Verder heeft 5-10% van de meisjes tijdens de minderjarigheid te maken gekregen met ongewilde orale seks of geslachtsgemeenschap (Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, 2014).

4.2.3 Zijn alle daders pedofiel?

Zijn alle daders pedofiel? Dit is de vraag die de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld de lezer stelt in het rapport. Het antwoord dat hierop gegeven wordt is duidelijk: nee. Integendeel zelfs, wordt in het rapport duidelijk dat slechts twintig procent van de verdachten van een zedendelict een afwijkende seksuele voorkeur heeft, waar een deel pedofiel van is. Kortom: minder dan twintig procent van de daders van kindermisbruik is volgens Detmeijer pedofiel. In de overige gevallen gaat voornamelijk om mensen met een ernstige persoonlijkheidsstoornis, gebruik van middelen en/of andere factoren. Mulder geeft aan dat ongeveer de helft van de zedendelicten door een pedofiel worden gepleegd (Mulder, 2019). Dit onderzoek gaat uit van de 20 procent die Detmeijer heeft toegelicht.

[Blz 30]
4.2.4 Zijn alle pedofielen daders?

En overigens: niet alle pedofielen zijn plegers, stelt Dettmeijer in het rapport (2014). Het is niet duidelijk hoeveel pedofielen precies wel en niet overgaan tot seksuele misbruik bij minderjarigen. In het onderzoek van Mitchell en Paz Galupo komt naar voren dat 69 procent van hun respondenten vertelden dat zij nooit hebben gehandeld naar hun seksuele voorkeur voor kinderen (2015). Volgens Jules Mulder heeft meer dan driekwart van de pedofielen geen seks met minderjarigen (Brandpunt Reporter, 2013). Ook klinisch psycholoog James Cantor die als een van de weinigen onderzoek doet naar pedofilie zegt: “Het grootste deel van de mannen met pedofiele neigingen handelt daar niet naar.' (Van Eijck, 2015).

4.3 Sociaal isolement

Zoals eerder aangegeven, is ‘sociaal isolement’ een van de drie belangrijkste concepten binnen dit onderzoek. In de volgende kopjes zal duidelijk worden wat een sociaal isolement precies inhoudt, wat het verschil is tussen sociaal isolement en eenzaamheid wat er bekend is over sociaal isolement onder pedofielen.

4.3.1 Wat is een sociaal isolement?

Als men aan sociaal isolement denkt, ontstaat vaak de associatie met eenzaamheid. Hoewel de begrippen duidelijk kunnen overlappen, verschillen ze wel degelijk. Eenzaamheid is volgens Movisie de subjectieve beleving van het gemis aan bepaalde sociale relaties. Iemand is sociaal geïsoleerd als diegene weinig tot geen (betekenisvolle) contacten heeft. >br> Uit onderzoek door de RIVM blijkt dat 38 procent van de Nederlanders, ouder dan 19 jaar, zich eenzaam voelt, waarvan 8 procent aangeeft zich sterk eenzaam te voelen (Heessels et. al., 2015).

Het probleem rondom sociaal isolement komt ook naar voren binnen onderzoek. De groep ‘sociaal geïsoleerden’ zijn relatief onzichtbaar en moeilijk bereikbaar. Hierdoor is er minder onderzoek beschikbaar over sociaal geïsoleerden en sociaal isolement. Naar schatting leeft 6 procent van de Nederlanders van 18 jaar en ouder in een sociaal isolement (Heessels et. al., 2015).

4.3.2. Sociaal isolement onder pedofielen

In het stukje hiervoor gaf ik al even aan dat sociaal isolement moeilijk te onderzoeken is, vanwege de ‘onzichtbaarheid’ van mensen die in een sociaal isolement verkeren. Bij pedofielen die geïsoleerd leven is dit niet anders, en misschien zelfs nog moeilijker in kaart te brengen, onder andere door zelfstigma en het taboe in de samenleving.

In de aflevering van Brandpunt Reporter geven alle deskundigen op gebied van pedofilie aan dat het een averechts effect heeft om pedofielen en pedoseksuelen te veroordelen en geweld aan te doen, zoals zogeheten pedojagers ‘te werk gaan’. Doordat de samenleving hen als het ware ‘uitkotst’, geeft Mulder aan, komen pedofielen en pedoseksuelen vaak in een sociaal isolement terecht. Tijdens de behandeling van ex-zedendelinquenten wordt dan ook vaak het onderwerp sociale uitsluiting en verwante thema’s besproken. Dit leidt er ook toe dat de focus minder ligt daar waar de therapie echt voor bedoeld is: praten over de pedofiele gevoelens en hoe hiermee om te gaan (Brandpunt Reporter, 2013). Ook zorgt een sociaal isolement zorgt voor een verhoogd risico op recidive bij pedoseksuelen (Brandpunt Reporter, 2013).

4.4 Gevoels- en lotgenotencontact

Een belangrijk concept in deze scriptie is gevoelsgenotencontact. Dit leidt eigenlijk af van het veel gebruikelijkere begrip ‘lotgenotencontact’. In deze scriptie is bewust gekozen voor gevoelsgenotencontact, omdat het een groep betreft die dezelfde soort gevoelens delen in plaats van ‘het lot’ van bijvoorbeeld een ziekte of stoornis. Binnen de zelfhulpgroepen van pedofielen, zoals pedofilie.nl en de werkgroep JON wordt ook onderling gesproken over gevoelsgenotencontact. Dit is dan ook de reden dat ik het begrip op die manier heb overgenomen in mijn onderzoek. In de volgende onderdelen zal ik het begrip lotgenotencontact gebruiken, aangezien dit in de literatuur als begrip wordt gekozen. In de rest van mijn scriptie zal het woord ‘gevoelsgenotencontact’ worden gebruikt.

[Blz 31]
4.4.1 Wat is lotgenotencontact?

De zorg in Nederland is de afgelopen jaren flink veranderd. Mede door de verandering van de verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving wordt de zorg anders ingericht. Een van deze veranderingen is dat er steeds meer gewerkt wordt met lotgenotengroepen. Deze ontwikkeling was al gaande vóór de invoering van de participatiesamenleving en past tegelijkertijd goed in de lijn van de transitie omdat mensen niet direct of enkel hulp zoeken bij eerste- of tweedelijns professionals, maar in eerste instantie of ook bij elkaar (Bende, Groet & Mathijssen, 2018).

De meest bekende lotgenotengroep is misschien wel de Anonieme Alcoholisten (AA) – een zelfhulpgroep voor mensen die willen stoppen met het drinken van alcohol en elkaar hierbij helpen (Anonieme Alcoholisten Nederland, z.j.). Zo zijn er heel veel lotgenotengroepen in Nederland en er komen er steeds meer bij. De hoofddoelen van lotgenotencontact zijn de onderlinge uitwisseling van ervaringskennis en het bieden van emotionele steun aan elkaar (Zorgbelang Gelderland, 2013).

4.4.2 Meerwaarde lotgenotencontact

Zorgbelang Gelderland vat de effecten van lotgenotencontact in de volgende onderdelen samen: welbevinden, wederzijdse ondersteuning en kennis en vaardigheden. Lotgenotencontact helpt volgens dit rapport om deze drie onderdelen te verbeteren en te versterken (Zorgbelang Gelderland, 2013). Volgens Oudenampsen zijn er vier hoofddoelen van lotgenotencontact:

  • een beter zelfgevoel,
  • wederzijdse ondersteuning,
  • het opdoen van kennis en vaardigheden en
  • een preventieve werking in het gebruik van de gezondheidszorg (2007)

Verder blijkt uit onderzoek van het Trimbos Instituut dat zelfhulpgroepen een aanvulling bieden op het behandelaanbod met een preventieve functie (Muusse & Rooijen, 2009). Dit wordt bevestigd vanuit cliënten die deelnemen aan lotgenotencontact op internet, zoals uit een studie blijkt vanuit het vakblad van The American Psychiatric Association (Townsend et. al., 2012).

Volgens deze studie maken cliënten liever gebruik van online lotgenotencontact dan traditionele hulpverlening onder andere omdat er meer sprake is van anonimiteit en er minder blootstelling aan stigma is (Townsend et. al., 2012). Tevens zouden cliënten die deelnemen aan lotgenotencontact meer kennis en vaardigheden opdoen t.b.v. hun problematiek en hun gevoel van welbevinden verbeteren (Zorgbelang Gelderland, 2013). Tot slot zijn er ook vanuit de herstelbeweging en het herstelgericht werken voordelen te herkennen. Sociale steun wordt hierin opgedeeld in vier typen, waarbij lotgenotengroepen lijken te kunnen voorzien in het bieden van zowel emotionele als informatieve steun (Wilken & Den Hollander, 2018).

Uit onderzoek blijkt dat de anonieme en laagdrempelige hulpverlening in de vorm van internetfora ideaal is voor pedofielen, vooral vanwege het feit dat het een gestigmatiseerde groep betreft. De meeste respondenten voelden zich geïsoleerd en hadden hun pedofiele gevoelens niet gedeeld in de omgeving en hadden er baat bij om het te kunnen delen met gevoelsgenoten (Levenson en Grady, 2018).

4.5 Samenvatting

In dit hoofdstuk is de belangrijkste literatuur achter de concepten uit dit onderzoek aan bod gekomen. Het ging voornamelijk over het begrip pedofilie en pedoseksualiteit. Er is een uitstapje gemaakt naar seksueel misbruik onder minderjarigen, waarbij een verdieping is gegeven op de daders van seksueel misbruik en dat waarschijnlijk 20 tot 50 procent van de daders daadwerkelijk pedofiel is.

Hoofdstuk 5: Probleem-, doel- en vraagstelling

[Blz 32]
In dit hoofdstuk komen de probleem-, doel én vraagstelling aan bod. Hierbij wordt bij de probleemstelling gebruik gemaakt van de voorgaande hoofdstukken zoals de probleemverkenning en de theoretische verdieping. Vanuit de probleemstelling kan het doel van dit onderzoek bepaald worden. Als laatste is de hoofdvraag, met bijbehorende deelvragen, opgesteld die voortvloeit vanuit de probleem- en doelstelling.

5.1 Probleemstelling

Pedofilie is in de huidige Nederlandse samenleving een groot taboe. Vaak wordt er zwart-wit gedacht over pedofielen: ze plegen misbruik, zijn vies en moeten worden opgesloten (Humblet, 2007). Begrippen als pedofilie en pedoseksualiteit worden door elkaar gebruikt in onder andere de media. Doordat er zo’n taboe op rust, is er weinig openheid over het onderwerp pedofilie. Pedofielen worden gestigmatiseerd door de samenleving en er leven allerlei vooroordelen over pedofielen (Mulder, 2019). Pedofielen vinden het moeilijk om met hun gevoelens om te gaan en hun pedofiele voorkeur kenbaar te maken aan hun omgeving en aan de samenleving. Het mogelijke gevolg is dat zij sociaal geïsoleerd raken of andere (psychische) klachten ontwikkelen, zoals depressie en suïcidaliteit. Een pedofiel kampt met verschillende fasen in het proces van acceptatie en erkenning van hun pedofiele voorkeur. En binnen proces kan er van alles goed of misgaan.

Internet is vaak een bron van informatie en als jonge pedofielen de goede, betrouwbare websites vinden, kan dit ondersteunend werken bij de erkenning van de pedofiele voorkeur. Internet kan ook de springplank zijn richting gevoelsgenotencontact. Het via internet op zoek gaan naar het onderwerp pedofilie gaat echter niet altijd goed: soms komen jonge pedofielen op het ‘dark web’ terecht, waar bijvoorbeeld beweerd wordt dat er niks mis is met seks met kinderen. Voor pedofielen, in welke fase van acceptatie dan ook, is het noodzakelijk dat zij passende hulp krijgen. Niet om hun seksuele voorkeur te veranderen, dat kan namelijk niet, maar wél om te leren hoe hiermee om te gaan in een maatschappij die pedofielen sterk veroordeelt en wantrouwt (Mulder, 2019).

Als pedofielen (uiteindelijk) hulp zoeken, blijkt dat het stigma dat in de maatschappij heerst, ook doorwerkt op de hulpverleners. In Nederland is er weinig professionele beschikbare hulpverlening voor pedofielen. De meeste hulpverlening is gericht op pedofielen die dreigen misbruik te plegen of op pedoseksuelen (diegenen die al een zedendelict hebben gepleegd). En áls pedofielen hulp krijgen van een professional, blijkt volgens recent onderzoek, dat slechts de helft van de respondenten (zeer) tevreden over deze hulp was en een derde gaf aan (zeer) ontevreden te zijn (Levenson & Grady, 2018).

Het gegeven dat volgens de literatuur hulpverlening nog tekortschiet in de ondersteuning van pedofielen, roept bij mij de vraag op: waar kunnen pedofielen dan heen met hun vragen? Velen zochten hulp bij een website of een internetforum, en de anonieme bescherming van internet maakt online ondersteuningsgroepen ideaal voor deze gestigmatiseerde problematiek. De meeste respondenten voelden zich geïsoleerd en hadden hun aantrekking nog nooit echt besproken met iemand in hun omgeving. Bij een internetforum of chatroom met gevoelsgenoten kunnen zij zich wél uiten en praten over hun gevoelens (Levenson & Grady, 2018) Dit onderzoek richt zich dan ook op zelfhulp door middel van gevoelsgenotencontact, omdat deze manier van hulp effectief lijkt en een van de weinige manieren is waardoor de pedofiel gehoord en gezien wordt.

5.2. Doelstelling

[Blz 33]
De doelstelling van dit onderzoek kan worden onderverdeeld in twee subcategorieën: hoofddoel en onderliggende doelen. Vooral omdat het thema enorm in de taboesfeer verkeert, zijn er gedurende dit onderzoek onderliggende doelen van dit onderzoek naar voren gekomen. Deze zullen beschreven worden naast het hoofddoel.

5.2.1 Hoofddoel

Het hoofddoel van dit onderzoek is om geïnteresseerden, professionals en mensen met pedofiele gevoelens een beeld te geven van het effect van gevoelsgenotencontact op het eventuele sociale isolement waar pedofielen mee te maken krijgen. Voor het maatschappelijk werk is van belang of gevoelsgenotencontact helpend is én wat er eventueel nog meer nodig is om de doelgroep te kunnen ondersteunen.

5.2.2 Subdoelen

De onderliggende doelen van dit onderzoek zijn:
- Op de kaart zetten van het onderwerp dat in een verdomhoekje terecht is gekomen;
- Signalering (wat gaat er al goed en wat kan beter?);
- Bespreekbaar maken van pedofilie;
- Genuanceerd beeld schetsen;
- Door middel van aanbevelingen hulpverleningsinstanties aan te sporen na te denken over hun rol binnen passende hulpverlening voor pedofielen.

5.3 Vraagstelling

Hoofdvraag: Wat is de bijdrage van gevoelsgenotencontact aan het verminderen van het eventuele sociaal isolement bij mannen met pedofiele gevoelens?
De deelvragen zijn tot stand gekomen door de drie eerdergenoemde belangrijkste concepten van mijn onderzoek te gebruiken: gevoelsgenotencontact, sociaal isolement en pedofilie.

Deelvragen:
1. Wat zijn volgens de respondenten positieve effecten van gevoelsgenotencontact?
2. In hoeverre zijn de respondenten sociaal geïsoleerd (geweest) in hun leven?
3. Wat is het verschil tussen het sociale leven van de respondent voor en na contact met gevoelsgenoten?
4. Welke rol speelt stigma in het leven van de respondenten?

5.4 Samenvatting

Dit hoofdstuk omvat de probleemstelling. Hieruit voortvloeiend is de doelstelling beschreven en zijn de hoofd- en deelvragen opgesteld. In het volgende hoofdstuk wordt duidelijk hoe het onderzoek is uitgevoerd: met welke dataverzamelingsmethoden, op welke manier gecodeerd is en wat de invloed is op de betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid.

Hoofdstuk 6: Onderzoeksopzet

* Van dit hoofdstuk [Blz 34] zijn in deze verkorte versie slechts enkele details weergegeven. Wie zelf onderzoek wil doen, raadplege de PDF-versie van deze scriptie. Voor deze versie moge een herhaling van een passage uit het Voorwoord [Blz 5] voldoende zijn - JON.

"Met deze scriptie wil ik een antwoord geven op de volgende onderzoeksvraag: Wat is de bijdrage van gevoelsgenotencontact aan het eventuele sociaal isolement van mannen met pedofiele gevoelens?
Om een antwoord te krijgen op deze vraag, heb ik een kwalitatief onderzoek opgezet waarbij ik mannen heb geïnterviewd die pedofiele gevoelens hebben. Ook heb ik deskundigen gesproken, waarvan ik er één heb geïnterviewd. Om de resultaten uit deze interviews te toetsen, heb ik een zogeheten quickscan opgesteld – een korte vragenlijst. De data heb ik in het programma Atlas.ti gecodeerd en geanalyseerd. Om dit onderzoek mogelijk te maken, heb ik me aangesloten bij de chatroom van Pedofilie.nl, een gevoelsgenotengroep die pedofielen, betrokkenen, geïnteresseerden en hulpverleners een platform biedt om onder andere thema’s te bespreken en gevoelens met elkaar te delen. Verder ben ik in contact gebracht met de gevoelsgenotengroep Joris Oost Nederland (JON), waarvan ik ook met een aantal deelnemers gesproken heb."

[... ... ... ...] [Blz 35]
Ik heb vijf pedofiele mannen geïnterviewd. Helaas is de geluidsopname van het interview met een zesde pedofiel niet goed opgeslagen en dit gesprek is om die reden niet meegenomen bij de bevindingen uit het onderzoek. Ik heb gekozen voor een semigestructureerd interview, omdat aan de hand van een topiclijst of vooraf opgestelde vragen een richtlijn heb en tegelijkertijd kan openstaan voor wat zich voordoet in de antwoorden van de respondent. [...] De vragenlijst die voorafgaand aan de interviews is opgesteld, is terug te vinden in bijlage 4.

Ik heb met twee wetenschappers gesproken. [....] Jules Mulder is sociaalpsycholoog en voorzitter van Stop it Now! Hij heeft gewerkt in de forensische psychiatrie waarvan twintig jaar als directeur van de polikliniek de Waag in Haarlem. Hij beschrijft in zijn boek Pedofielen en misbruikplegers: Voorkeur, gedrag en preventie van seksueel geweld de vooroordelen over pedofielen. Ook belicht hij pedofilie van vele kanten [... ...]
Tevens heb ik dr. Frans Gieles gesproken. Gieles is orthopedagoog en houdt zich veel bezig met het onderwerp pedofilie. Hij schrijft veel over het onderwerp en is groepsbegeleider van JON. Hij heeft mij geholpen met de opbouw van mijn onderzoek heeft hij mij geholpen bij de hoofdvraag van mijn onderzoek.

[... ... ...] [Blz 35]
Door de quickscan heb ik de validiteit geprobeerd te verhogen. De quickscan is door 22 pedofielen ingevuld. Ik heb de vragenlijst gemaakt middels het programma ‘Survey Monkey’. De vragenlijst heb ik zowel verspreid in de chatroom van pedofilie.nl als in de gevoelsgenotengroep van JON. De quickscan bevatte de volgende vragen: 1. Wat zijn volgens de respondenten positieve kenmerken van gevoelsgenotencontact? 2. In hoeverre zijn de respondenten sociaal geïsoleerd (geweest) in hun leven? 3. Welke klachten ervaren de respondenten als gevolg van hun pedofiele gevoelens? 4. Welke rol speelt stigma in het leven van de respondenten?

Het is nogmaals van belang onderscheid te maken tussen pedofielen en pedoseksuelen. Een pedofiel is iemand die zich aangetrokken voelt tot kinderen en een pedoseksueel is iemand die seksueel gedrag laat zien met betrekking tot kinderen jonger dan zestien jaar, zoals seksueel misbruik en kinderporno (Stop it Now!, z.j.). Pedoseksualiteit kan dus in verband worden gebracht met kindermisbruik, terwijl dit bij pedofilie niet het geval is (Zie hoofdstuk 4.1.3). De doelgroep die ik onderzocht heb is dus ‘pedofielen’. Belangrijk was uiteraard wel, gezien de hoofdvraag, dat de respondenten deelnemen of hebben deelgenomen aan gevoelsgenotencontact – zowel ‘face-to-face’ als digitaal.

[... ...] [Blz 36]
Door contact te hebben met pedofilie.nl, ben ik terecht gekomen bij gevoelsgenotengroep JON en op die manier kwamen geleidelijk steeds meer aanmeldingen voor mijn onderzoek. Ik heb zelfs mensen moeten afwijzen, gezien de grootte en de haalbaarheid van een onderzoeksscriptie.

[... ... ...] [Blz 39]
de generaliseerbaarheid van dit onderzoek is relatief hoog, voornamelijk omdat dit onderzoek niet gebonden is aan een organisatie en er drie verschillende methoden zijn gebruikt waardoor geprobeerd is een groot deel van de pedofielen te bereiken. [... ... ...]

Deel 2: Resultaten

[Blz 41]
In het tweede deel van dit onderzoek wordt de data verkregen uit de literatuur, interviews en quickscan omgezet naar resultaten. In de conclusie wordt antwoord gegeven op de deelvragen en op de hoofdvraag.

Hoofdstuk 7: Resultaten

[Blz 42]
In dit hoofdstuk zullen de resultaten, verkregen van de interviews en de quickscan, beschreven en toegelicht worden met ondersteunende literatuur. Binnen dit hoofdstuk streef ik naar een objectieve presentatie van de resultaten. In hoofdstuk 8: Conclusie zal meer interpretatie terug te vinden zijn in de beantwoording van de hoofdvraag en de deelvragen. Wanneer ik een interpretatie geef binnen dit resultatenhoofdstuk, zal dit duidelijk worden aangegeven.

Dit hoofdstuk is ingedeeld volgens de codegroepen die ik heb gebruikt binnen het programma Atlas.ti. In tabel 1 staat hoe vaak een bepaalde codegroep voorkomt. [... ...]
Een voorbeeld: In alle interviews hebben de respondenten tien keer een negatief kenmerk van gevoelsgenotencontact benoemd. Daarentegen is 113 keer gesproken over stigma. Per onderdeel van dit hoofdstuk zal ik deze cijfers benoemen en de inhoud hiervan toelichten. Ook zal ik per onderdeel een overzicht bieden van de codes die onder de hoofdcodes vallen. Dit overzicht is een schermafbeelding vanuit het programma Atlas.ti. Zie tabel 1.
De uitkomst van de quickscan zijn te vinden in tabel 2:

7.1 Positieve effecten gevoelsgenotencontact

[Blz 43]
In dit eerste onderdeel van het resultatenhoofdstuk zal ik een overzicht bieden van alle data die ik in de interviews heb verkregen omtrent de positieve effecten van gevoelsgenotencontact. In de interviews is 52 keer gesproken over deze positieve kenmerken van gevoelsgenotencontact (zie tabel 1). In tegenstelling tot de hoeveelheid aan positieve kenmerken en effecten die de respondenten toewezen aan gevoelsgenotencontact, is er slechts acht keer gesproken over de negatieve effecten of negatieve kenmerken van gevoelsgenotencontact. Wat hierin het meest naar voren kwam is dat de respondenten het gevoel hebben alert te moeten zijn op ‘pedojagers’.
De codes die bij deze hoofdcode horen zijn:

Volgens Oudenampsen (zie hoofdstuk 4.4.2 Meerwaarde lotgenotencontact) zijn er vier hoofddoelen van lotgenotencontact: Een beter zelfgevoel, wederzijdse ondersteuning, het opdoen van kennis en vaardigheden en een preventieve werking in het gebruik van de gezondheidszorg (2007). Ook de respondenten hebben enkele belangrijke effecten genoemd die zij hebben ervaren tijdens hun deelname aan gevoelsgenotencontact. Deze liggen in lijn met de opgestelde effecten van Oudenampsen, ondanks dat het om net andere begrippen en bewoording gaat. De belangrijkste punten die werden benoemd, zijn:

- Zelfacceptatie;
- Elkaar steun bieden;
- Opdoen van kennis en vaardigheden;
- Positieve invloed op sociaal leven.

Deze vier volgens de respondenten belangrijke helpende kenmerken zullen in kopjes worden ingedeeld en toegelicht, met citaten uit de interviews en aanvullende literatuur ter ondersteuning. Naast de vier hierboven genoemde punten zal er ook een kopje worden gewijd aan de preventieve werking van gevoelsgenotencontact.

De quickscan laat zien dat men veel (gehad) heeft aan gevoelsgenotencontact. Van alle respondenten geeft 68 procent aan het helemaal eens te zijn met de onderstaande stelling. Van de respondenten geeft 23 procent aan het eens te zijn en 9 procent geeft aan neutraal te staan tegenover de stelling

"Ik heb veel (gehad) aan gevoelsgenotencontact"

  •    0 =    0,00%  = Helemaal mee oneens
  •    0 =    0,00%  = Mee oneens
  •    2 =    9,09%  = Neutraal
  •    5 = 22,72%  = Mee eens
  •  15 = 68,18%  = Helemaal mee eens
  •    0 =    0,00%  = Niet van toepassing

7.1.1 Zelfacceptatie

Zelfacceptatie blijkt in sommige gevallen voort te komen uit gevoelsgenotencontact. De respondenten hebben het namelijk 14 keer gehad over zelfacceptatie. Een respondent geeft bijvoorbeeld aan dat hij door het contact met lotgenoten zijn gevoelens niet hoeft weg te drukken en dat het daardoor een onderdeel van hemzelf kan worden. Nog een ander geeft aan dat gevoelsgenotencontact voor hem de beste therapie is geweest:

[Blz 44]
‘Dus ja, ik heb altijd gezegd: voor mij is de beste therapie geweest: het contact met gevoelsgenoten. Daar heb ik gewoon echt het meest aan gehad. Voor mijn zelfacceptatie, herkenning en dergelijke, spiegeling, een keertje er vrij over kunnen praten, zonder dat iemand niet helemaal een beeld heeft en dergelijke’. ‘En dat is het leuke van die contacten die je hebt met lotgenoten, dat je er wel over kan spreken en dat het daardoor gewoon eh, deel van jezelf kan worden. Dat je het dus niet wegdrukt’ (Respondent 1).

7.1.2 Elkaar steun bieden

De respondenten gaven allen aan het belangrijk te vinden om steun te bieden en steun te ontvangen bij een gevoelsgenotengroep. De reden dat zij zich gesteund voelen, komt vooral voort uit wederzijds begrip, de herkenning van gevoelsgenoten en het (eindelijk) openlijk kunnen praten over hun gevoelens.

Meerdere respondenten gaven tijdens de interviews aan dat het krijgen van begrip belangrijk is, vooral omdat dit vaak in de samenleving en in de (directe) omgeving ontbreekt. Binnen de interviews hebben de respondenten het zeven keer gehad over ‘begrip’. Meerdere respondenten benoemden dat gevoelsgenoten maar ‘een half woord’ nodig hebben om te begrijpen wat je wilt zeggen: dat gevoelsgenoten dezelfde ‘taal’ spreken. Een respondent zei het volgende hierover:

‘Terwijl, als je dat tegen mensen met dezelfde soort gevoelens wel kunnen doen. En die dat dan ook écht begrijpen. Want dat is het, da’s het probleem vaak: ik kan dat niet uitleggen aan u hoe dat dat voelt’ (Respondent 2).

Naast begrip is het voor de respondenten ook heel belangrijk herkenning te vinden bij gevoelsgenoten. Het feit dat je niet in je eentje met gevoelens worstelt, doet de respondenten goed en men ervaart het als prettig en opluchtend dat er meer mensen zijn met dezelfde (ingewikkelde) gevoelens. Vier respondenten gaven aan dat het fijn is om te weten dat je niet de enige bent, dat er anderen zijn die jouw gevoelens delen. Dit blijkt hoopvol te werken:

‘Het gevoel: ik ben de enige niet. En het gevoel: het is zo gek nog niet. Dat meer mensen kunnen daarmee leven, dan kan ik er ook wel mee leven’.
br> ‘Het niet de enige zijn, maar ook gewoon eens een keer dat niet iemand zegt ‘Ik begrijp je gevoelens’, maar ‘ik herken je gevoelens’’.

Kunnen praten over wat je bezighoudt maakt dat je gezien en gehoord wordt. Met name het citaat ‘Hoe meer mensen dat ik het mee kan bespreken, des te beter dat het wordt’ geeft weer hoe belangrijk praten wordt ervaren. Binnen alle interviews is het onderwerp ‘praten met gevoelsgenotencontact’ dertien keer als positief effect benoemd.

Mulder zegt in het interview het volgende over positieve effecten van gevoelsgenotencontact:

‘Absoluut. Nee, ik denk, nou ja, precies waar we het over gehad hebben: door lotgenoten, door mensen die in hetzelfde schuitje zitten, heb je ondersteuning en mag je eerder zijn wie je bent, zal ik maar zeggen. En kan je verwerken alle problemen die je hebt, dat je, eh, ja, gevoelens hebt die niet mogen in deze maatschappij, waar je niet aan toe mag geven, waar de veroordeling zo omheen ligt. En als je bij lotgenoten die veroordeling niet is en ondersteuning krijgt van: ik ben niet de enige die dat soort gevoelens heeft, dan zal dat de kwaliteit van je leven verbeteren. Minder angstig maken en minder bitter maken, minder, eh, zoeken naar andere oplossingen in de sfeer van kinderporno of alcohol of in de drugs. Maar positieve oplossingen in het verwerken van, dat je bent wie je bent en dat je daarmee om kunt gaan. Hoe lastig het ook zal blijven. Dus in die zin denk ik dat het heel veel waarde heeft, ja.’

[Blz 45] 7.1.3 Opdoen van kennis en vaardigheden

Een ander belangrijk kenmerk van een gevoelsgenotengroep is het opdoen van kennis en vaardigheden. Een voorbeeld hiervan is dat een respondent aangeeft artikelen uit te wisselen met anderen over het onderwerp. Dit is ook terug te zien op pedofilie.nl, waar de chatroom wordt gehouden. Er staan allerlei kopjes op de website waar literatuur op te vinden is, zodat gevoelsgenoten en geïnteresseerden hun kennis kunnen verrijken.

De respondenten geven ook aan dat kennis en vaardigheden om meer gaat dan het uitwisselen van literatuur. Het gaat ook om te delen waar ze in hun leven tegenaan zijn gelopen, waardoor ze de ander ervan willen behoeden om dezelfde ‘fout’ te maken. Een van de respondenten geeft zelfs aan dat hij lotgenoten wil waarschuwen voor grensoverschrijdend gedrag (preventie). Hij zou naast preventieve hulp aan gevoelsgenoten ook in de gevangenis, waar hij zelf heeft gezeten, de zedendelinquenten voorlichting en les willen geven, of als vrijwilliger bij Stop it Now! of een soortgelijke organisatie.

Meerdere respondenten gaven aan te leren van andermans verhalen:

‘En sommige mensen komen met verhalen en dan denk ik: nou, dat kan ik ook eens proberen, om te gebruiken als oplossing’.

7.1.4 Positieve invloed op sociaal leven

Drie respondenten geven aan dat zij als gevolg van het gevoelsgenotencontact hun sociaal leven weer hebben opgepakt. Iemand vertelt dat hij er soms jarenlange contacten of vriendschappen overhoudt aan gevoelsgenotencontact. Een ander vertelt dat hij het zo fijn vindt om met een gevoelsgenoot een dagje weg te gaan, of het nu wel of niet gaat over hun gedeelde gevoelens. Maar dat hij in ieder geval die dag niet ‘die ene kaart op zijn borst hoeft te houden’. Een voorbeeld van wat een respondent heeft gezegd over onder andere de positieve invloed op zijn sociale leven:

‘Gewoon niet alert hoeven zijn, eh want onbewust ben je altijd alert. En dat heeft het me opgeleverd. Dat, eh, wat ik al zei, ik ben op, eh, mijn, eh, ik ben in een isolement geraakt eh op een gegeven moment eh, door het onderwerp, en het heeft mij echt weer uit mijn isolement gehaald. Eh, omdat het daar goed gaat, heb ik ook meer buffer, ook wat meer vertrouwen, buiten de gevoelsgenoten om gekregen en dergelijke, dus in die zin heeft het me wel heel veel opgeleverd’ (Respondent 5).

7.1.5 Preventieve werking

Volgens respondenten heeft gevoelsgenotencontact ook een preventieve werking aangaande het voorkomen van kindermisbruik, maar ook aangaande het ontwikkelen van veerkracht en zelfacceptatie.

‘Dit, dit is het meest preventieve wat er is. Als jij mensen die, in de pubertijd, erachter komen dat ze die gevoelens hebben, dat ze daarover kunnen spreken, he, dat ze horen: oké, het bestaat, eh… het is niet het meest voorkomende, maar goed, het is een gevoel: praat erover. En dan kun je ze vanaf het begin af aan sterk genoeg maken om gewoon een goed veilig leven te leiden. En dan maak je een heel stuk minder slachtoffers dan dat we die mensen in de psychische problemen laten komen.’

7.2 Professionele hulpverlening

Ondanks dat ‘professionele hulpverlening’ een onderwerp is dat niet terugkomt in de deelvragen, denk ik dat het van belang is hier wel aandacht aan te besteden in dit resultatenhoofdstuk. Het is namelijk veel besproken door de respondenten. Hierdoor komt ‘professionele hulpverlening’ ook in de aanbevelingen terug. De codes die zijn gebruikt zijn:

[Blz 46] Hulpverlening:

  • Invloed van stigma op hulpverleners
  • Kritiek hulpverlening
  • Professionele hulpverlening +

Veel respondenten hebben kritiek op de bestaande hulpverlening en het gebrek aan hulpverlening. Meer dan de helft van de respondenten heeft het er bijvoorbeeld over dat de hulpverlening sterk gericht is op behandeling van delinquenten, terwijl er meer aan preventieve hulpverlening moet worden gedaan:

‘Wat we nu hebben, is dat iemand gewoon in een gevangenis komt eh, voor zes maanden. En die komt er knettergek uit, zijn gezin is kapot, z’n werk is kapot. Die man, die komt nergens meer terecht en dan gaan we zeggen: nou gaan we je helpen... Dat is een huis slopen en zeggen: ‘Nou! Waar wil je wonen?’.

Daarnaast gaven drie respondenten aan het heel moeilijk te vinden om binnen de reguliere hulpverlening aan te geven dat zij pedofiele gevoelens hebben, uit angst om veroordeeld te worden door de hulpverlener. Eén respondent zei hierover dat hij na een aantal sessies met zijn psycholoog zich zo sterk voelde, dat hij eindelijk het gevoel had het te kunnen vertellen. De psycholoog zei toen direct: ‘Nou, dan zijn we klaar met onze sessies’. De respondent geeft aan dat hij gelijk werd afgedankt en dat hem niet duidelijk was of de psycholoog zo reageerde omdat hij niets wist van het onderwerp, of omdat hij ‘walgt’ van pedofielen.

Verder zegt een respondent er het volgende over:

‘Ik had in de chat ook al aangegeven en op Twitter, van: ik zoek nog steeds twaalf psychologen in Nederland, het liefst verspreid over Nederland, die pedofielen willen helpen. We hebben er al twee. Jij weet wie. Hoeveel denk je dat ik er de afgelopen twee maanden heb ontvangen? Ik bedoel: die lui moeten er goud geld aan kunnen verdienen, dus dat is gewoon big business, dit. Hoeveel duizenden pedofielen hebben we wel niet, we praten over honderdduizend mensen. Dus. Jongens, kom maar! Ik luister. Núl. En dat noemen ze dan hulpverlening, dat is de GGZ. Dan denk ik, sorry maar… Dan praat je over hulpverlening? Nee, die is er niet’.

Het taboe omtrent pedofilie lijkt ook door te werken op hulpverleners. Ten eerste omdat er weinig hulpverlening is voor pedofielen. Ten tweede worden de hulpverleners en wetenschappers die zich wél uitspreken en hulp bieden regelmatig de mond gesnoerd, blijkt uit de interviews. Een respondent geeft aan dat seksuologen Erik van Beek en Goedele Liekens beiden bedreigd zijn geweest omdat zij zich hebben uitgesproken over pedofilie of hen hulp hebben geboden. Onderstaand nog een voorbeeld van de uitwerking van het stigma op de hulpverlening:

‘Ik heb therapie gehad van een vrouwelijke psychologe die pedofielen behandelde. Die is er helaas mee gestopt, want ja, ook zij werd erop aangesproken. En op een gegeven moment, dan denk ik van: ik kan mijn voorstellen: als jij een groot deel van je praktijk slachtoffers zijn en een paar mensen die dat soort gevoelens hebben… Ja en die slachtoffers zouden gaan lopen, ja, dan heb je geen praktijk meer. En dan wordt bekend van: mevrouw behandelt die en die en dan ben je als psycholoog gewoon, eh, werkloos. Ja, zo werkt het systeem, ja. Heel ouderwets’

En ook over de opleidingen hebben respondenten een mening. Er moet meer voorlichting en onderwijs komen over pedofilie, vinden zij allemaal.

[Blz 47]
‘Maar wat jij zei over de opleiding, ik sprak dan met die student van de universiteit en die studeert sociologie in Utrecht, maar die zei ook: ja, zelfs de hoogleraren hebben een heel vreemd beeld van wat het is. Dus ook die weten niet eens wat het inhoudt, dus, ja, dat vind ik toch wel heel triest.’

Toch is er ook veel positief gesproken over hulpverlening die de respondenten hebben gehad.

‘Ehm, toen is hij eigenlijk veel meer naar mij gaan luisteren en ik zat toen al een beetje in het wereldje, dus hij vond het wel interessant, en ik heb wel veel kracht van hem gekregen door, omdat hij dan een spiegel, ja, hij zette je een spiegel voor en hij zei: ‘Ja, jij bent veel te streng voor jezelf. Ik snap wel dat je depressief wordt. Want als je zo jezelf naar beneden haalt, ja, dan, dan, dan zou iedereen depressief worden,’ hè. En, hij had zoiets van: ja de klachten die jij hebt die passen eigenlijk ook wel bij de klachten die een slachtoffer heeft, hè?’.

Opvallend is dat in de interviews zeer uiteenlopend werd gereageerd op hun beleving van professionele hulpverlening. Zoals hierboven ook beschreven, geven sommige respondenten aan veel te hebben gehad aan professionele hulpverlening, terwijl anderen voornamelijk kritiek hebben op het gebrek aan hulpverlening en op de bestaande hulpverlening. In de quickscan komt naar voren wat een groter publiek erover denkt:

"Ik ben tevreden met de hulpverlening die ik heb ontvangen aangaande mijn pedofiele gevoelens en hoe hiermee om te gaan."

  •    1 =    4,55%  = Helemaal mee oneens
  •    6 = 27,27%  = Mee oneens
  •    1 =    4,55%  = Neutraal
  •    5 = 22,73%  = Mee eens
  •    3 = 13,64%  = Helemaal mee eens
  •    6 = 27,27%  = Niet van toepassing

Ook hier wordt duidelijk dat de meningen verdeeld zijn. Bijna een derde van de deelnemers aan de quickscan geeft aan (helemaal) niet tevreden te zijn met de ontvangen hulpverlening. Verder geeft één iemand (5 procent) aan neutraal te staan ten opzichte van de stelling. 36 procent geeft aan (helemaal) tevreden te zijn. Interessant is dat 28 procent aangeeft geen hulpverlening te hebben gehad of gezocht. Omdat het een vragenlijst is, heb ik niet kunnen doorvragen of het ging om het niet ontvangen of het niet zoeken van hulp. Wellicht interessant voor een vervolgonderzoek om hier verder op door te vragen.

Het lijkt erop dat bijna een derde (helemaal) niet tevreden is met de ontvangen hulpverlening, iets meer dan een derde (helemaal) tevreden is met de hulpverlening en bijna een derde geen hulp heeft gezocht of ontvangen. De respondenten waren duidelijk verdeeld en dit zien we ook terug in grotere onderzoeken zoals dat van Levenson en Grady (2018). Zoals eerder in het theoretisch kader is toegelicht, hebben zij onderzoek gedaan naar de preventie van kindermisbruik in relatie tot hulp zoeken door pedofielen. Hieruit bleek dat de helft van de respondenten vond dat therapie (zeer) nuttig was en een derde vond dat de hulpverlener niet behulpzaam was geweest.

7.3 Psychische klachten als gevolg van pedofilie

Het kan moeilijk zijn om erachter te komen dat je pedofiele gevoelens hebt. Ook kan het moeilijk zijn om te moeten leven met een groot geheim – als je hiervoor kiest. Dit kan spanning met zich meebrengen en zelfs depressie, angststoornis en andere psychische klachten veroorzaken (Mulder, 2019). Dit is ook terug te zien in de interviews. De hoofdcode ‘negatieve bij-effecten van pedofiel-zijn’ wordt 105 keer benoemd door de respondenten. Van belang voor dit onderzoek is dan ook dat er nader gekeken wordt naar deze klachten die (in)direct voortkomen uit de pedofiele gevoelens. De codes die bij ‘negatieve bij-effecten pedofiele gevoelens’ horen, zijn de volgende:
[Blz 48]

Alle geïnterviewde mannen gaven aan bepaalde psychische klachten te hebben gehad in hun leven. Bij de een duidelijk als gevolg van de pedofiele gevoelens, bij de ander niet per se. Maar feit blijft dat iedere geïnterviewde hier last van heeft gehad. Eén man geeft het volgende aan:

‘Eh, nou, dat is een soort mengsel dat mij zeer depressief heeft gemaakt. Op een gegeven moment ben ik gestopt met werken, in de ziektewet gekomen en dat, dat hele gevoel van mijn geaardheid komt weer bovendrijven en het speelt toch een belangrijkere rol dan ik gedacht had’.

Een respondent geeft zelfs aan dat hij iemand kende die zelfmoord heeft gepleegd als gevolg van zijn pedofiele geaardheid. Mulder denkt ook dat veel pedofielen suïcide zullen plegen. Hij zegt in het interview dat pedofielen in de eerste periode bijna allemaal een depressieve periode meemaken met suïcide gedachten.

Hij zei hierover het volgende:

‘Logisch eigenlijk, want je bent iets wat… A: Je mag nooit echt, eh, handelen naar je gevoel, naar je voorkeur. En B: Als anderen het weten dan word je uitgekotst en krijg je een rotleven. Je mag er ook niet over praten, je mag het gewoon niet zijn. Maar ja, als je het bent… Dan zit je lekker… Het is gewoon een ontzettende moeilijke situatie waar mensen in terecht komen. En ehm, daardoor denk ik: ja, dan kom je natuurlijk in een crisis terecht van jewelste. En kom daar maar eens uit. Nou, dat heeft tijd nodig en dat heeft vooral ook begrip nodig. En ondersteuning, en, ja, dat moet je verwerken. Dus ik ben bang ook, eerlijk gezegd, dat er best een behoorlijk percentage ook suïcide zal plegen, he, dus, eh, alleen ja, dat zullen we nooit weten omdat ze nooit verteld hebben dat dat hun probleem is. Maar goed, ik denk dus dat die groepen wel nuttig en zinvol zouden zijn (persoonlijke communicatie, 9 mei 2019’.

7.4 Sociaal leven en isolement

Binnen dit hoofdstuk komt zowel sociaal leven als sociaal isolement aan bod. De codes die bij ‘sociaal leven’ horen staan hieronder.

Sommige respondenten gaven aan sociaal geïsoleerd te zijn geweest in hun leven. Eén man zei het volgende over de invloed van gevoelsgenotencontact op zijn sociale isolement:

[Blz 49]
‘Mijn ouders zeiden van: goh, sinds dat je gevoelsgenoten leert kennen, ben je weer actief. Ik was een kluizenaar aan het worden’.

Jules Mulder geeft in het interview aan dat er weinig onderzoek gedaan is naar sociaal isolement onder pedofielen. Hij gaat er wel vanuit dat er veel meer pedofielen zijn dan waar wij weet van hebben, juist omdat zij zo geïsoleerd leven. Mulder geeft aan dat het een logisch gevolg is van de situatie waarin pedofielen verkeren: het niet kunnen vertellen en uiten van gevoelens. Dit leidt volgens Mulder tot het zichzelf isoleren en het ontwikkelen van depressieve klachten (persoonlijke communicatie, 9 mei 2019).

Er waren ook respondenten die aangaven zelf niet sociaal geïsoleerd te zijn (geweest) in hun leven, maar zich wel zorgen maakt over de groep pedofielen die sociaal geïsoleerd zijn. Een voorbeeld van wat een cliënt hierover heeft gezegd:

‘En dat is ook het grote probleem met dat hele lotgenotengevoel: als je weet hoeveel pedofielen er gemiddeld zijn en hoeveel mensen lotgenotencontact hebben, dan praat je nog niet eens over één procent, ik denk eerder een half procent of nog minder. Dus we zitten nog zoveel mensen in de kast, thuis, die zich stilhouden, die hulp nodig hebben. Dat zou je willen bieden, maar je bereikt ze niet.’

Verder gaf meer dan de helft van de respondenten aan niet (meer) sociaal geïsoleerd te zijn. Zij zeiden veel contact te hebben met familie, vrienden en gevoelsgenoten en zijn betrokken bij dagelijkse activiteiten als werk, zangkoor, sportverenigingen etc.

Bovendien gaven alle respondenten aan steun te vinden bij hun directe omgeving – familie of vrienden. De meeste respondenten hebben pas op een latere leeftijd aan hun omgeving verteld dat zij pedofiele gevoelens hebben. Ook gaven zij aan mensen te zijn verloren hierdoor, maar ook hechtere banden te hebben met de vrienden of familie die bij hen bleven. Zij worden door de respondenten als steun gezien.

In de quickscan kwam naar voren dat de meerderheid niet sociaal geïsoleerd is geweest in hun leven. Bijna de helft, tien mensen, geeft aan het (helemaal) oneens te zijn met onderstaande stelling. Vier mensen zijn neutraal en acht mensen geven aan het (helemaal) eens te zijn met onderstaande stelling.

"Ik ben in mijn sociale leven geïsoleerd (geweest)

  •    3 = 13,64%  = Helemaal mee oneens
  •    7 = 31,82%  = Mee oneens
  •    4 = 18,18%  = Neutraal
  •    6 = 27,27%  = Mee eens
  •    2 = 09,09%  = Helemaal mee eens
  •    0 =   0,00%  = Niet van toepassing

7.5 Stigma

Stigma is een onderwerp dat veelvuldig in de interviews naar voren is gekomen. Er is gesproken over alle soorten stigma, waarbij in het bijzonder over publiek stigma en de rol van de media. De volgende codes horen bij de hoofdcode ‘Stigma’:

[Blz 50]
Een respondent gaf aan dat hij het er heel moeilijk mee heeft om te zeggen dat hij op kinderen valt en dat hij zich vies voelt op het moment dat hij dit zegt, ook tegen mij als onderzoeker. Er is dus duidelijk sprake van zelfstigma bij deze respondent. Bij de andere respondenten kwam dit minder duidelijk naar voren. Veel van hen hebben vroeger veel last gehad van zelfstigma en sociaal isolement, maar in de loop van de jaren heeft dit plaatsgemaakt voor meer zelfacceptatie en dus ook minder zelfstigma en sociaal isolement. Vooral de stap om ‘uit de kast te komen’ naar de directe omgeving blijkt heel belangrijk voor het doorbreken van het sociaal isolement en stigma. Ook geven respondenten aan gebaat te zijn geweest bij gevoelsgenotencontact.

Over de beeldvorming vanuit de media is zeer vaak gesproken, evenals de wens om pedofilie meer bespreekbaar te maken in de samenleving. Twee respondenten gaven aan de krant niet te lezen als het gaat over misbruik. Deze respondenten vinden het te confronterend om te lezen en vooral omdat het wordt gekoppeld aan pedofilie, terwijl dit vaak onjuist is. De begrippen worden door elkaar gehaald en dit vinden alle respondenten op z’n minst vervelend en schadelijk voor de beeldvorming van pedofilie. De samenleving gaat op den duur geloven wat er in de kranten staat, en als het gaat om begrippen die onjuist worden gebruikt of verbonden aan een misbruikschandaal, is dat schadelijk voor de groep pedofielen die niets met misbruik te maken hebben. Een respondent omschreef het als volgt:

‘De media koppelt een afgrijselijk iets, misbruik van kinderen, vaak seksueel misbruik van kinderen, er zijn natuurlijk meer vormen van misbruik. Maar dat seksueel misbruik van kinderen, wat zo ernstig is, dat komt in de media en wordt gekoppeld aan de term pedofilie. En dat is zo jammer. Je moet het gewoon over mensen hebben, hun daad. Er zitten ook hetero’s tussen, er zitten homo’s tussen, er zitten heel veel mensen tussen die dat vanuit allerlei, ja, redenen doen. Maar niet altijd hun attractie tot kleine meisjes of kleine jongens.’

Eén respondent zegt dat hij met een groep vanuit JON bij is gaan houden hoe vaak begrippen als pedoseksualiteit en pedofilie verkeerd worden gebruikt in de media. De ombudsman van het NRC had namelijk een uitspraak gedaan dat het wel meeviel met het verkeerd gebruik van pedofilie in de media. Binnen één maand waren er dertig meldingen binnengekomen van foutief gebruik op mainstream media, zoals tv-programma’s en kranten.

Ook in de quickscan komt terug dat men last heeft gehad van het stigma rondom pedofilie. Niemand geeft aan het oneens of helemaal oneens te zijn met de stelling. Twee mensen geven aan neutraal te staan ten opzichte van de stelling en het overgrote gedeelte geeft aan wel degelijk last te hebben (gehad) van het stigma omtrent pedofilie. 28 procent is het eens met de stelling en 64 procent zegt het helemaal eens te zijn met de stelling: br>
"Ik heb last (gehad) van het stigma omtrent pedofilie"

  •    0 =   0,00%  = Helemaal mee oneens
  •    0 =   0,00%  = Mee oneens
  •    2 = 09,09%  = Neutraal
  •    6 = 27,27%  = Mee eens
  •   14 = 63,64%  = Helemaal mee eens
  •    0 =   0,00%  = Niet van toepassing

Hoofdstuk 8: Conclusie

[Blz 51]
In dit hoofdstuk zullen respectievelijk de deelvragen en de hoofdvraag beantwoord worden. De hoofdvraag die aan het eind van dit hoofdstuk beantwoord wordt is: Wat is de bijdrage van gevoelsgenotencontact aan het verminderen van het eventuele sociaal isolement bij mannen met pedofiele gevoelens?

Hieronder volgt nogmaals een opsomming van de deelvragen die in dit resultatenhoofdstuk zullen worden beantwoord:
1. Wat zijn volgens de respondenten positieve effecten van gevoelsgenotencontact?
2. In hoeverre zijn de respondenten sociaal geïsoleerd (geweest) in hun leven?
3. Wat is het verschil tussen het sociale leven van de respondent voor en na contact met gevoelsgenoten?
4. Welke rol speelt stigma in het leven van de respondenten?

8.1 Beantwoording deelvraag 1

De eerste deelvraag luidt: Wat zijn volgens de respondenten positieve effecten van gevoelsgenotencontact?

Zowel in de interviews als in de quickscan is duidelijk te zien dat de respondenten veel hebben gehad aan contact met gevoelsgenoten. Uit de interviews blijkt dat gevoelsgenotencontact vooral een positief effect heeft op de volgende punten:
- Zelfacceptatie;
- Elkaar steun bieden;
- Opdoen van kennis en vaardigheden;
- Positieve invloed op sociaal leven.

Dit staat in lijn met de opgestelde hoofddoelen door Oudenampsen (2007). Vooral ‘positieve invloed op sociaal leven’ is een belangrijke conclusie voor dit onderzoek, omdat het deels de hoofdvraag beantwoordt. Dat gevoelsgenotencontact positief bijdraagt op het sociale leven van pedofielen, komt voornamelijk terug in het volgende citaat:

‘Mijn ouders zeiden van: goh, sinds dat je gevoelsgenoten leert kennen, ben je weer actief. Ik was een kluizenaar aan het worden’.

8.2 Beantwoording deelvraag 2

De volgende deelvraag die beantwoord wordt is: In hoeverre zijn de respondenten sociaal geïsoleerd (geweest) in hun leven?

Op deze vraag is geen eenduidig antwoord gegeven door de respondenten, zowel in de interviews als in de quickscan. Uit de quickscan bleek dat 45% van de respondenten (helemaal) niet sociaal geïsoleerd is (geweest). Van de pedofielen die het hebben ingevuld was 18,18 procent neutraal over de stelling en 36% gaf aan (helemaal) eens te zijn met de stelling dat zij in hun leven sociaal geïsoleerd zijn (geweest). De meerderheid is dus niet sociaal geïsoleerd (geweest) in hun leven. Toch is 36 procent naar mijn interpretatie nog een relatief grote groep die zich sociaal geïsoleerd (heeft) gevoeld in hun leven.

Deze uitkomst van de quickscan zag ik ook terug in de interviews. De meesten gaven aan niet sociaal geïsoleerd te zijn. Sommigen gaven aan dit wel te zijn geweest, maar nu niet meer. Ook zeiden sommigen dat zij zelf niet geïsoleerd zijn, maar wel denken dat er veel pedofielen geïsoleerd leven. Echter, degenen die sociaal geïsoleerd leven, zijn onzichtbaar; zowel voor mij als onderzoeker als voor de respondenten als gevoelsgenoten. Dit maakt het moeilijk om een realistisch beeld te geven van de mate van sociaal isolement bij pedofielen. Ik schat in dat het percentage veel hoger ligt dan in dit onderzoek. Ook Jules Mulder geeft aan dat pedofielen vaak in een sociaal isolement terecht komen (Brandpunt, 2013).

8.3 Beantwoording deelvraag 3

[Blz 52]
De derde deelvraag die beantwoord wordt, luidt: Wat is het verschil tussen het sociale leven van de respondent voor en na contact met gevoelsgenoten?

Twee respondenten geven duidelijk aan dat het sociale leven voor en na gevoelsgenotencontact niet is veranderd. De anderen zijn hier onduidelijker over. Sommigen weten het niet, omdat het een geleidelijk proces is geweest en andere respondenten kunnen het zich niet herinneren. Eén respondent is in ieder geval heel duidelijk dat hij na gevoelsgenotencontact een groter sociaal netwerk en waardevoller sociaal leven had.

Verder geven drie respondenten aan dat praten met gevoelsgenoten hen erg heeft geholpen om zichzelf te accepteren en hierdoor bij hun omgeving uit de kast konden komen. Dit heeft gezorgd voor een verbeterd en meer steunend sociaal leven.

8.4 Beantwoording deelvraag 4

De vierde en laatste deelvraag is: Welke rol speelt stigma in het leven van de respondenten?

In het resultatenhoofdstuk kwam al duidelijk naar voren dat men zowel in de interviews als in de quickscan aangaf veel last te hebben van het stigma omtrent pedofilie. Daarbij lijkt het erop dat door het inaccurate gebruik van begrippen als pedofilie en pedoseksualiteit een onjuist beeldvorming ontstaat over pedofielen. Dit heeft uitwerking op de samenleving met als gevolg dat de samenleving de verschillen tussen de begrippen niet weet en geen juist beeld heeft van pedofielen. Dit kwam ook al in de probleemverkenning naar voren: mensen hebben bij het woord ‘pedofilie’ over het algemeen een directe associatie met ‘misbruik’. Dit wordt door de respondenten als schadelijk ondervonden. Iemand gaf bijvoorbeeld aan de krant niet meer te lezen als het gaat over misbruikschandalen, puur om het feit geconfronteerd te worden met het stigma en de onjuiste beeldvorming.

Het maakt sommige respondenten ook boos. Iemand geeft bijvoorbeeld aan dat de media moedwillig de begrippen door elkaar haalt, anderen denken dat het meer te maken heeft met onwetendheid. Wat de oorzaak is van de onjuiste beeldvorming, is dus onduidelijk. Wat wél duidelijk is, is dat de begrippen bijna dagelijks door elkaar worden gehaald, zo blijkt ook uit het onderzoekje dat een groep pedofielen heeft gehouden naar hoe vaak de begrippen door elkaar worden gehaald in de mainstream media: er zijn wel dertig meldingen gedaan binnen een maand.

Verder lijkt het erop dat het stigma dat de respondenten ervaren, doorwerken op de persoon zelf. Een geïnterviewde beantwoordt mijn vraag ‘hoe zou u uw geaardheid omschrijven?’ met: ‘Als problematisch’. Ook is duidelijk naar voren gekomen dat vier van de vijf geïnterviewde pedofielen het moeilijk heeft gevonden om de omgeving te vertellen over de pedofiele gevoelens die hij ervaart. Pedofilie ontkennen, verzwijgen of het onderwerp vermijden is iets wat bekend is bij bijna alle geïnterviewden. Dit duidt dan ook op zelfstigma en het bang zijn voor het oordeel van anderen.

Meerdere respondenten geven ook aan dat zij hun pedofiele voorkeur lang voor zich hebben gehouden en hebben gedaan alsof het er niet was. Een voorbeeld van een respondent:

‘En ik heb ook, toen ik jong was, heb ik keuzes gemaakt en één ervan was om als hetero te gaan leven en daar ben ik ook niet gelukkig van geworden. Dus ja, wil je niet zelfmoord plegen, wil je niet in een psychische manie zitten, of onbalans, dan is het heel belangrijk dat je werkt aan een stukje zelfwaarde, eigenwaarde. En dat betekent ook voor het accepteren van je gevoelens en daarmee leren omgaan.’

[Blz 53]
Opvallend is dat dit bovenstaand citaat ook terugkomt in het disclosure-model bij de strategie ‘geheim houden’ (Corrigan & Wassel, 2008). En ook de andere disclosure-strategieën ben ik tegengekomen in de interviews. Eén iemand geeft namelijk heel duidelijk aan sociale situaties te hebben vermeden. De meesten zeggen dat niet iedereen hoeft te weten van de pedofiele gevoelens en het met een klein groepje deelt – selectief bekendmaken (Corrigan & Wassel, 2008). Ook zijn er twee van de vijf pedofiele mannen die ik heb geïnterviewd die bewust hun ervaringen inzetten door bijvoorbeeld moderator bij pedofilie.nl te zijn of groepsbegeleider bij JON te zijn. En er is één respondent die aangeeft dat iedereen weet van de pedofiele voorkeur en dat hij geen onderscheid maakt in wie hij het vertelt. Dit zijn alle strategieën die horen bij het disclosuremodel en opvallend is dat alle strategieën indirect worden benoemd door de respondenten om met stigma om te (kunnen) gaan.

Samenvattend kan ik stellen dat de respondenten binnen dit onderzoek over het algemeen veel last hebben (gehad) van het stigma vanuit de samenleving en ook van zelfstigma en het stigma van mensen in hun omgeving. Verder is naar voren gekomen dat de respondenten verschillende strategieën van het disclosure-model hebben toegepast om met het stigma te leven.

8.5 Beantwoording hoofdvraag

De hoofdvraag die beantwoord zal worden is: Wat is de bijdrage van gevoelsgenotencontact aan het verminderen van het eventuele sociaal isolement bij mannen met pedofiele gevoelens?

Gevoelsgenotencontact levert duidelijk een positieve bijdrage aan het welzijn en herstel van de respondenten. Het laagdrempelige karakter van lotgenotengroepen zou een alternatief vangnet kunnen realiseren voor mensen met een psychische kwetsbaarheid (Wilken & Hollander, 2018). Het ‘je verhaal kunnen doen’, kunnen delen dat je pedofiele gevoelens hebt en de herkenning van anderen doorbreekt bij vrijwel alle geïnterviewde het sociaal isolement, specifiek daar waar het de eenzaamheid, onzekerheid, schaamte en zelfstigma betreft. Het effect van gevoelsgenotencontact is daarbij zeer belangrijk en was voor sommigen een openbaring:

‘Gewoon niet alert hoeven zijn, eh want onbewust ben je altijd alert. En dat heeft het me opgeleverd. Dat, eh, wat ik al zei, ik ben op, eh, mijn, eh, ik ben in een isolement geraakt eh op een gegeven moment eh, door het onderwerp, en het heeft mij echt weer uit mijn isolement gehaald. Eh, omdat het daar goed gaat, heb ik ook meer buffer, ook wat meer vertrouwen, buiten de gevoelsgenoten om gekregen en dergelijke, dus in die zin heeft het me wel heel veel opgeleverd. Dat ik eindelijk een keer niet die kaart op mijn borst hoef te houden.’

Dit blijkt ook uit het rapport van Zorgbelang Gelderland. Cliënten verkrijgen middels gevoelsgenotencontact steun bij stigmatisering. Ook doen zij kennis en vaardigheden op ten behoeve van de problematiek en een verbetering te ervaren in hun zelfgevoel en welbevinden (Zorgbelang Gelderland, 2013). Het is voor menig geïnterviewde de springplank gebleken om uit de kast te komen bij de naaste familie of die ene goede vriend.

Een paar respondenten gaven aan weggestuurd te zijn geworden door een hulpverlener (vaak psycholoog of psychiater). Of de hulpverlener gaf eerlijk aan dat hij of zij met z’n handen in het haar zat en totaal niet wist hoe om te gaan met het gegeven ‘pedofilie’. Daarnaast gaven er ook mensen aan juist heel goed te zijn geholpen door professionele hulpverlening. Iemand zei bijvoorbeeld dat het de eerste stap was tot zelfacceptatie en dat hij daardoor contact met gevoelsgenoten heeft gezocht. Dit heeft ertoe heeft geleid dat hij zich minder sociaal geïsoleerd voelde.

[Blz 54]
Sociaalpedagogische opleidingen besteden niet of nauwelijks aandacht aan pedofilie en wat dit precies inhoudt. Daarmee ontbreekt het aan een sociale kaart en aan professionele protocollen, en goede doorverwijzingen. Het blijft de vraag hoeveel procent van de pedofielen na zo’n afwijzing nog de moed heeft kunnen opbrengen zélf op zoek te gaan naar gevoelsgenotencontact. En als men dat wel deed, blijkt dat dit cruciaal is voor een gevoel van steun, openheid, veiligheid en zoals sommigen dit omschreven ‘thuiskomen’.

Kortom: Gevoelsgenotencontact draagt positief bij aan het verminderen van een eventueel sociaal isolement bij mannen met pedofiele gevoelens. Dit blijkt zowel uit de literatuur als uit de interviews en de quickscan. Voor de respondenten die niet in een sociaal isolement verkeerden, bleek gevoelsgenotencontact ook een zeer positief te worden ervaren. Verder geeft Mulder in het interview aan dat door contact te hebben met mensen die in ‘hetzelfde schuitje’ zitten, je eerder mag zijn wie je bent, dat de kwaliteit van leven verbetert en het sociaal isolement wordt verminderd (Mulder, persoonlijke communicatie 9 mei, 2019).

Deel 3: terugkoppeling beroepspraktijk

[Blz 55]
In het laatste deel van dit onderzoek wordt een terugkoppeling gegeven naar de beroepspraktijk. Hierin worden de belangrijkste aanbevelingen op basis van de bevindingen van dit onderzoek gegeven. Daarnaast wordt toegelicht op welke manier dit onderzoek is voorgelegd aan de beroepspraktijk. Ik heb ervoor gekozen om zowel een (voorlichtings)les te verzorgen aan de Minor Diversiteit van de opleiding Maatschappelijk werk en dienstverlening als een artikel te schrijven voor socialevraagstukken.nl.

Hoofdstuk 9. Aanbevelingen

[Blz 56]
] In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de aanbevelingen die uit het onderzoek naar voren komen. Ook wordt gekeken naar wat andere onderzoekers en literatuur voorstellen om te veranderen of te verbeteren op gebied van pedofilie.

9.1 Landelijk steunpunt

Uit onderzoek blijkt dat zo’n 1 tot 3 procent van de mannen pedofiele gevoelens ervaart. In Nederland zou dat ca. tussen de 60.000 en de 180.000 mannen betreffen – een olympisch stadion vol (Mulder, persoonlijke communicatie, 9 mei 2019).

Omdat het een aanzienlijke groep betreft, lijkt het waardevol om een landelijk steunpunt in te richten waar pedofielen terecht kunnen met vragen. Respondenten geven namelijk aan niet te weten waar zij terecht konden en kunnen bij bepaalde klachten rondom hun seksuele voorkeur. Zij hebben er mijns inziens baat bij om een landelijk bekend steunpunt te hebben waar zij anoniem terecht kunnen en waar (ervarings)deskundigen op gebied van pedofilie werkzaam zijn.

In dit onderzoek is aangetoond hoe ontzettend belangrijk gevoelsgenotencontact kan zijn voor pedofielen. Het is belangrijk dat dit als een concreet actiepunt kan worden opgepakt; een landelijk verspreid gevoelsgenotennetwerk voor en door pedofielen met hulp van hulpverleners en vrijwilligers, die veilig hun expertise kunnen inzetten, gedekt door de overheid/instantie die hen hiervoor inhuurt. Want dié hulpverleners die zo moedig waren hulp te verlenen aan een pedofiel, zijn veelal bedreigd. Hoe erg is dat. Een nieuw op te richten ‘Steunpunt Pedofilie’ kan dit actiepunt oppakken. Daarbij is het van essentieel belang dat anoniem om hulp kan worden gevraagd, de veiligheid gegarandeerd is en dat er geen banden zijn met justitiële instellingen (Van Straaten, 2013). De overheid zal voorwaardenscheppend moeten zijn in termen van subsidiëring en bekendmaking van het bestaan van een Steunpunt voor Pedofilie (Sire).

Ook kan worden voortgebouwd op en samengewerkt reeds bestaande initiatieven op het terrein van seksuele vraagstellingen. Hierbij kan gedacht worden het pedofilie.nl, NVSH, JON, Rutgers, De Waag. De ervaringen van het destijds opgerichte expertisecentrum SAD Schorerstichting, gevestigd in de PC Hooftstraat te Amsterdam, voor de doelgroep homoseksualiteit, aidspreventie en de zogenoemde buddy’s, kunnen van grote waarde zijn voor de oprichting voor een steunpunt voor pedofielen. Er is namelijk een voorzichtige link te leggen met het stigma waar homo’s met aids mee te maken hadden en waar pedofielen nu mee te maken hebben.

Het landelijk steunpunt Pedofilie kan voorzien:
- In de hulpvraag van pedofielen;
- Als kenniscentrum voor professionals;
- In de ondersteuning van onderzoek (nieuwe technologie van bijvoorbeeld virtuele kinderporno, onderzoek naar pedofilie en de rol binnen onderwijs en voorlichting);
- In het aanbieden van gevoelsgenotencontact, zowel fysiek als online;
- In het aanbieden van vrijwilligers en evt. buddy’s.

Ik realiseer mij dat deze aanbeveling een hele uitdaging is om in de praktijk te brengen. Jules Mulder heeft bij Stop it Now! bijvoorbeeld al eens geprobeerd om een gevoelsgenotenbijeenkomst te starten voor pedofielen. Helaas waren er te weinig aanmeldingen. Mulder gaf aan dat dit waarschijnlijk vooral te maken heeft met de angst van potentiële deelnemers ontdekt te worden. Vooral voor zij die zich hebben teruggetrokken uit de samenleving; kortom, sociaal geïsoleerd zijn (Mulder, persoonlijke communicatie, 9 mei 2019).

Het is wellicht het onderzoeken waard hoe, met de huidige tijdsgeest en opvattingen over pedofilie, de grote groep mannen met pedofiele gevoelens bereikt kan worden en de belangstelling bij hen te wekken deel te nemen aan gevoelsgenotencontact in wat voor vorm dan ook; fysiek en online.

9.2 Naamsverandering Stop it Now!

[Blz 57]
Het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) met het onderdeel Stop it Now! is er voor pedofielen, pedoseksuelen én downloaders van kinderporno. Het is een van de belangrijkste en meest laagdrempelige organisaties voor pedofielen in Nederland. De naam is overgenomen uit Engeland. Van de respondenten en van de deelnemers aan de chatgroep Pedofilie.nl heb ik echter begrepen dat de meesten van hen zich niet kunnen identificeren met de naam Stop it Now! als hulplijn. De site begint met de zin: ‘start het gesprek, stop het kindermisbruik’. Pedofielen die deze site bezoeken, worden hierdoor aangesproken als een potentiële pedoseksueel, gezien de focus op preventie van kindermisbruik, in plaats van het helpen van pedofielen om met hun gevoelens te leren om gaan. Als zij ook de pedofiel willen bedienen zullen zij een andere naam moeten kiezen.

9.3 Voorlichting op scholen en verplichte lesstof bij sociaal-agogische studierichtingen over parafilieën

Om het taboe te doorbreken, pedofilie meer bespreekbaar te maken én meer kennis te hebben over de verschillende begrippen rondom pedofilie en pedoseksualiteit is het noodzakelijk om voorlichting te geven over pedofilie en andere parafilieën in het onderwijs. Daarbij zou het ideaal zijn om reeds op scholen in het basis- en/of middelbaar onderwijs te beginnen met voorlichting over parafilieën. Het is belangrijk dat jonge pedofielen vroegtijdig erachter komen wat het is wat zij voelen, zodat ze eerder informatie kunnen zoeken én hulp kunnen zoeken bij professionals of gevoelsgenoten om op die manier eerder tot erkenning en zelfacceptatie kunnen komen.

Homoseksualiteit is een onderwerp dat al in voorlichtingslessen wordt inbegrepen. Toch willen leerlingen verdere verdieping en aandacht als het gaat om seksualiteit. Dit komt naar voren in het onderzoek door Rutgers en SOAAids Nederland. Hierin wordt vermeld dat scholieren ontevreden zijn over de seksuele voorlichting die zij krijgen (De Graaf & Wijsen, 2017). Ook uit vervolgonderzoek blijkt dat leerlingen wensen dat seksuele voorlichting ook gaat over identiteit en dat er aandacht wordt gegeven aan ‘afwijkende’ seksuele voorkeuren (Cense, De Grauw & Vermeulen, 2019).

Voor sociaalagogische opleidingen zoals ‘Social work’ zou pedofilie en andere parafilieën, maar ook pedoseksualiteit en kindermisbruik, verplichte lesstof moeten zijn, uitgaande van het beroepsprofiel van de maatschappelijk werker. Ik beveel daartoe aan om het recent verschenen boek van Jules Mulder (2019). Pedofielen en misbruikplegers: Voorkeur, gedrag en preventie van seksueel geweld. Amsterdam: Uitgeverij SWP) te gebruiken als studieboek. Het schept een helder beeld van de mythen en de feiten rondom pedofilie en misbruikplegers. De universiteiten kunnen dit boek eveneens inzetten bij medische en sociaal-agogische studierichtingen. Al zouden alle professionals/hulpverleners enkel maar de signalerings- en doorverwijsfunctie kunnen oppakken voor pedofielen. Het zou verplichte lesstof moeten zijn voor huisartsen en seksuologen (zie 3.2.3 voor uitgebreidere toelichting).

9.3 Sociale kaart opstellen voor hulpverleners met betrekking tot alle parafilieën

Er kan een sociale kaart worden opgezet voor professionals, waardoor zij adequaat kunnen doorverwijzen naar organisaties die pedofielen kunnen ondersteunen. Er is recent een ggzstandaard opgesteld, wat een goede ontwikkeling is voor het op de kaart zetten van parafilieën bij professionals. Hierin wordt ook Stop it Now! genoemd. Het heeft wel nog tijd nodig om geïnitialiseerd te worden op de werkvloer bij hulpverleners. Daarbij is het handig als zij een overzicht hebben van de sociale kaart om eventueel te kunnen doorverwijzen.

9.4 Rolmodel

[Blz 58[
]] Een van de geïnterviewde opperde een, wat mij betreft, interessante oplossing voor het doorbreken van het taboe. Hij was ervan overtuigd dat er een rolmodel nodig is om het taboe te doorbreken en het stigma te verminderen. Een Bekende Nederlander die pedofiele gevoelens heeft zou moeten opstaan voor de doelgroep, zoals Paul de Leeuw, of internationaal Ellen DeGeneres, dat ook hebben gedaan voor homoseksuelen en de lhbt-community. Maar ja, wie durft die rol op zich te nemen?

9.5 Aanbeveling van een slachtoffer

Het dodelijk incident van 24 augustus 2019 waarbij een doofstomme hovenier overleed na een gevecht met buurtbewoners die hem verdachten van een zedenmisdrijf met een meisje van vier jaar riep heftige reacties op. Pedofielen en pedoseksuelen werden wederom over een kam geschoren. De reactie in de media waren divers. Verwarring alom over de daadwerkelijke feiten en massahysterische reacties. 'Ik heb echt geen medelijden’, ‘die mannen hebben hun burgerplicht gedaan; verdienen een lintje’. Er was ook sprake van nuance ’vreselijk dat die man zich niet heeft kunnen verdedigen’, ‘we mogen niet voor eigen rechter spelen’. Op zaterdag 31 augustus plaatste de Volkskrant op blz 19 een interview met Patricia Jimmink die zelf werd misbruikt op haar achtste. Zij pleitte voor het aangaan van het gesprek tussen slachtoffers en met (potentiële) daders. ‘Door het taboe en de maatschappelijke woede over pedoseksualiteit is er geen ruimte voor een zinnig gesprek” (Kropman, 2019).

Hoofdstuk 10: Terugkoppeling beroepspraktijk

11.1 Lesgeven

[Blz 59]
Ik ben door een docent van de Hogeschool van Amsterdam benaderd om een les te verzorgen in de Minor Diversiteit die gaat over seksualiteit en diversiteit.
[... ... ...]
In bijlage 1 [*] staat de mailwisseling tussen de docent waarbij ik in de klas zal gaan lesgeven en mij en een opzet voor de indeling voor de gastles.
[* Zie hiervoor de PDF versie van de scriptie - JON]

11.2 Artikel socialevraagstukken.nl

Naast het verzorgen van de gastles, heb ik een concept van een artikel gestuurd naar socialevraagstukken.nl. Dit is een website waar wetenschappers en professionals maatschappelijke thema’s uitdiepen aan de hand van artikelen.
In bijlage 2 staat dit artikel [*].
[* Zie hiervoor de PDF versie van de scriptie - JON]

* Van de bijlagen is hier alleen Bijlage 4 opgenomen: Vragenlijst Interviews.

Start ]   [ Omhoog > Onderzoek ]   [ Omhoog > Hulpverlening ]