Start ] Omhoog ]

Samenvatting, citaten en Conclusies van - en reacties op:

Parafiele en niet-parafiele seksualiteit bij cliënten met seksueel grensoverschrijdend gedrag

Overwegingen en therapeutische mogelijkheden. 

Beschouwing 

Bernard ten Hag; De Waag Utrecht, onderdeel van de Forensische Zorgspecialisten; in: Tijdschrift voor Seksuologie, 36, 3; september 2012

Samenvatting 

Personen met seksueel grensoverschrijdend gedrag staan erg negatief in de belangstelling en het overheersende beeld is dat het om ongeneeslijke en perverse personen gaat. 

De maatschappelijke context van seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt gekenmerkt door morele paniek, waarbij er grote verontrusting is over verschijnselen die bij nader inzien minder kwaadaardig en wijdverbreid of zelfs uitzonderlijk zijn. 

Onderzoek wijst uit dat plegers van seksuele delicten minder vaak recidiveren dan geweldplegers en dat behandeling bijdraagt aan vermindering van recidive. 

Dit artikel onderzoekt het seksuele aspect van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Betoogd wordt dat seksueel grensoverschrijdend gedrag lang niet altijd door een bijzondere seksuele voorkeur bepaald wordt en dat gewaakt moet worden voor het pathologiseren of medicaliseren van crimineel gedrag en het criminaliseren van normaal seksueel gedrag. 

Seksuele motieven voor seksueel grensoverschrijdend gedrag komen naast een parafilie ook voort uit hyperseksueel gedrag en een gebrekkige seksuele regulatie. Andere niet-seksuele motieven als het zoeken naar intimiteit en het reguleren van onplezierige gevoelens spelen eveneens een belangrijke rol.

 Het artikel besluit met suggesties voor behandelinterventies voor zowel seksuele als niet-seksuele motieven. 

De begintekst 

Een beschouwing over seksueel grensoverschrijdend gedrag kan niet om de huidige maatschappelijke context heen. Deze context wordt ruwweg bepaald door enerzijds de sterke dominantie van seksualiteit in onze samenleving en anderzijds de verbeten jacht op ”pedoseksuele” daders die alle andere vormen van seksueel misbruik of onvrijwilligheid in seksuele contacten overschaduwt. 

Alles wat vragen oproept over ongebreidelde en problematische seksuele activiteiten om ons heen lijkt afgewenteld te worden op een ongenuanceerde veroordeling van de kindmisbruiker. In de publieke opinie heerst het beeld van de seksuele pervert, die ongeneeslijk ziek is en die zich ophoudt in pedofiele netwerken, diep en ongrijpbaar verborgen op Internet. Op dit verschijnsel lijkt het sociologische begrip morele paniek te passen. 

Morele paniek kent een aantal fasen: 

  • op basis van enkele geruchtmakende zaken 
  • wordt het betreffende verschijnsel verbreed naar mildere vormen 
  • waarvan in de berichtgeving de werkelijkheid wordt uitvergroot.
  • De overheid tenslotte legt op basis van deze uitvergrote incidentele gebeurtenissen nieuwe wetgeving vast 
  • waardoor een grote groep van zowel daders als slachtoffers buitensporig getroffen wordt. 

De morele paniek over pedoseksueel misbruik heeft een reële basis, maar onderliggend lijkt de samenleving een groter probleem te hebben met wat in de laatste jaren ”de seksualisering van de sa- menleving" wordt genoemd. 

De exclusieve aandacht voor pedoseksueel misbruik gaat ten koste van een bezinning op de overdaad aan seksualiteit, inclusief de chirurgische en kosmetische ingrepen die beogen ons beter op de seksuele markt te zetten. 

Citaat 

  • De conclusie luidt dat niet alle personen met seksueel grensoverschrijdend gedrag als parafiel te beschouwen zijn. Er is vaker sprake van problemen in seksuele en algemene zelfregulatie vanuit een asociale houding of vanuit tekorten in intimiteitsvaardigheden. 
  • Een tweede conclusie luidt dat niet alle personen met een parafilie seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen. 

Conclusies

De veronderstelling dat alle personen met seksueel  grensoverschrijdend gedrag een afwijkende seksuele voorkeur hebben, is niet houdbaar gebleken. 

  • Slechts bij een deel van hen is deze voorkeur een essentiële bepalende factor voor grensoverschrijdend gedrag, hoewel zelden de enige factor. 
  • Een ander deel heeft op breder terrein problemen met seksuele zelfregulatie. 
  • Bij nog een ander deel speelt seksualiteit een meer ondergeschikte rol. 

Tot nu toe hebben assessment [*] 

[* vaststelling, verklaring, diagnose - cursiveringen ook - JON] 

en behandeling zich te veel op de seksueel afwijkende voorkeur (de parafilie) gericht. Daarnaast zal in de behandeling aandacht besteed moeten worden aan de seksuele aard van iemands gedrag. 

Als iemand seksueel grensoverschrijdend is vanuit woede of stress, dan moet deze persoon gestimuleerd worden onder ogen te zien waarom hij dit op seksuele wijze heeft ingevuld. Door te veel te focussen op het afwijkende seksuele gedrag alleen, zijn er tot op heden weinig programma’s ontworpen om seksualiteit in bredere zin aan de orde te stellen. 

Het thema seksualiteit kan echter ook verwaarloosd worden door een te sterk focus op intimiteitsproblemen of op iemands gebrekkige zelfregulatie. Net als bij eetstoornissen of problemen met middelengebruik is het onvoldoende om alleen de functie ervan te analyseren. De specifieke uitingsvorm kan niet onbesproken blijven. 

De klinische praktijk wijst uit dat personen met seksueel grensoverschrijdend gedrag veel moeite hebben om op gelijkwaardige manier seks met een partner te hebben. De kwestie lijkt te zijn dat 

  • een groep gelijkwaardige contacten niet wil vanwege een parafiele voorkeur en 
  • een groep dit niet kan vanwege moeilijkheden in wederkerig seksueel contact om tal van redenen. 

Cliënten uit deze laatste groep zoeken onpersoonlijke contacten, gewillige slachtoffers of doen vooral aan solo-seks achter de computer. Ze missen vaardigheden in het opkomen voor eigen seksuele behoeftes, kunnen slecht 'onderhandelen' met hun partner over hun wensen. Deze problemen leiden vaak tot seksuele preoccupaties en tot piekeren over niet vervulde verlangens. 

Een moeilijke, maar belangrijke vraag luidt: wanneer is seksueel gedrag wel of niet afwijkend? In het verlengde daarvan is de vraag of seksueel grensoverschrijdend gedrag niet te snel gepathologiseerd of ge- medicaliseerd wordt. 

De geschiedenis laat zien dat er nauwelijks een vorm van seksueel gedrag geweest is dat in een bepaalde tijd van de geschiedenis niet als deviant werd gezien. De context verandert de definities van gezond en afwijkend seksueel gedrag. Daarom zijn er ook geluiden om parafilieën uit de DSM geheel te verwijderen. 

Wat hyperseksualiteit betreft zegt Kafka (2010) dat er altijd een controverse zal zijn of aan normaal seksueel gedrag pathologische kanten zitten. Hij stelt dat ook het menselijk toenaderingsgedrag ontregeld of ontremd kan worden, net zoals slapen, eten en drinken. Dergelijk gedrag is in de DSM-IV-TR wel te classificeren. Daarom zou volgens hem overmatig seksueel gedrag ook te classificeren moeten zijn. 

Het probleem blijft dat delictgedrag niet samenvalt met een psychiatrische stoornis en dat als gevolg daarvan de DSM in veel gevallen niet goed toepasbaar is op seksuele delictplegers. Zo blijft het gevaar bestaan crimineel gedrag te pathologiseren of te medicaliseren.

Gedragsproblemen zijn goed te behandelen. De ophef over de seksuele delictpleger in de huidige samenleving zegt niet alleen iets over de delictpleging als zodanig. 

Zo betogen Harrison, McCartan en Manning (2010) dat definities, hoe belangrijk ze ook zijn voor het specificeren van problemen, inherent ideologisch zijn. Zowel juridische als klinische definities hangen af van de oriëntaties van de disciplines zelf, maar ze zijn ook onderwerp van de maatschappelijke context. Klinische definities in de DSM zijn voortdurend herzien. 

Kool (2007) betoogt dat de zedelijkheidswetgeving de laatste decennia meer het beschermen van burgers op het oog heeft en daarbij minder uitgaat van menselijke behoefte aan zelfbeschikking op seksueel vlak.

Harrison et al. (2010) vragen zich af in wiens belang de huidige morele paniek over de pedo-seksuele dader is en wat er mee wordt verhuld.

De focus op afwijkende personen, eigen aan de risicomaatschappij, leidt de aandacht af van zwakke punten in het sociale leven zelf, aldus Boutellier (2003). Door afwijkende individuen te marginaliseren kunnen wij onze angsten beter hanteren. 

De hulpverlening lijkt in deze context van risicomaatschappij en morele paniek op te schuiven 

  • van een resocialiserende behandeling naar een risicobeheersende coaching
  • van het verlenen van hulp naar het controleren van daders 
    (Birgden & Cucolo, 2011). 

De context is ook nog op een andere manier bepalend voor de problemen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.  Samenlevingsvormen zijn in de laatste decennia grondig gewijzigd. Demografische analyses (Van Hintum & Latten, 2007) laten zien dat de samenleving steeds losser wordt en mensen steeds minder met elkaar verbonden zijn. Tegelijkertijd worden aan vriendschappen en relaties steeds, hogere eisen gesteld. 

Als mensen iets met elkaar willen, is dat uit vrije keuze, en wat ze met elkaar willen hangt af van hun persoonlijke verlangens en eisen. Omdat er nauwelijks andere redenen zijn dan elkaar emotioneel steunen om bij elkaar te blijven zijn relaties kwetsbaarder geworden.

Zoals eerder in dit artikel besproken, is een van de verklaringen voor seksueel geweld dat sommige mannen kwetsbaar zijn en moeilijk kunnen omgaan met de paradoxale situatie van zowel vrije seksualiteit als de gelijkwaardigheid van relaties. 

Seksualiteit kan te veel nadruk krijgen in de behandeling, vooral wanneer sterk gefocust wordt op iemands deviante voorkeur, maar kan anderzijds ook verwaarloosd worden wanneer het alleen als intimiteitsprobleem of als een zelfregulatieprobleem (inadequate coping) wordt gezien. Verschillende probleemgedragingen in lustbevredigende zin (alcohol en drugs, gokken, eten) kunnen eenzelfde functie hebben, maar de specifieke uitingsvorm kan niet onbesproken blijven en de seksuele uitingsvorm blijft relevant voor de behandeling.

Literatuur - voor zover hierboven vermeld 

Birgden, A. & Cucolo, H. (2011) 

The treatment of sex offenders: evidence, ethics, and human rights. Sexual Abuse: A Journal of Research and Tretment, 23, 295-313

Boutellier, H. (2003) 

De veiligheidsutopie. Den Haag: Boom juridische uitgevers. 

Harrison, K., McCartan, K. & Manning, R. (2010) 

Paedophilia: definitions and aetiology. In: K. Harrison (Ed.), Managing High-Risk sex offenders in the community. Risk assessment, treat ment and social responisbility (pp. 3-17). Cullompton: William Publishing. 

Hintum, M. van & Latten, J. (2007)

Liefde à la carte. Trends in moderne relaties. Amsterdam: Archipel

Kafka, M.P. (2010) 

Hypersexual disorder; A proposed diagnosis for DSM-V. Archives of Sexual behavior, 39, 377-400

Kool, R. (2007) 

Strafbare seksualiteit. In: A. Ph. van Wijk, R.A.R. Bullens & P. van den Eshof (Red.), Facetten van zedencriminaliteit (pp 99-124). Den Haag: Reed Business. 

Reacties 

Wie zijn geschiedenis niet kent is gedoemd haar te herhalen - Een reactie op Bernard ten Hag en Erik van Beek; Jelto Drenth; in: Tijdschrift voor Seksuologie, 36, 4; december 2012. 

Start ] Omhoog ]