[Home]     [Omhoog]      [Summary]     [Literatuur] 

Achilleshiel van Nederland: de pedofiel uitgedaagd

Beschouwing

Erik van Beek; Vrijgevestigd filosoof & seksuoloog, Haarlem, Hoofddorp
Tijdschrift voor Seksuologie, 36-3, september 2012

  • Zie ook de reactie - enz. - op dit artikel - JON

[Blz 191]

Samenvatting

Het huidige grimmige klimaat jegens pedofielen en pedoseksuelen lijkt tot een steeds grotere polarisatie te leiden tussen diverse groepen in de samenleving. Dit staat niet los van een breder maatschappelijk probleem, waarbij fixatie op en streven naar een risicoloze samenleving vanuit een 'veiligheidsutopie; steeds meer het zicht belemmert op verstandige en doordachte interacties met minderheden en medeburgers in het algemeen. 

Er lijkt zich echter binnen de pedofiele subcultuur een verschuiving voor te doen, die aanzet kan geven tot herbezinning van overheden, pedofielen en de publieke opinie op hun eigen standpunten. Deze worden in dit artikel besproken. 

Tevens wordt stilgestaan bij de vraag of pedofilie een geaardheid of een ziekte moet worden genoemd. De leemtes in de huidige DSM-IV-TR classificatie van pedofilie en enkele voorgestelde veranderingen in de toekomstige DSM-5 worden besproken. 

De voor- en nadelen van alternatieve manieren van pedofiele opwindingsregulatie, en de wettige (on)mogelijkheden daarvan, worden bediscussieerd.

Artikel 

In de jaren '70 waren pedofielen heel wat beter af dan nu. Al was kindermisbruik toen ook al strafbaar, dromen van een wereld waarin seksuele relaties tussen kinderen en volwassenen een plek konden krijgen werd getolereerd en paste zelfs naadloos in de gangbare sfeer van vooruitgangsdenken, emancipatiegeloof in brede zin en het nastreven van persoonlijke seksuele vrijheid en maatschappelijke diversiteit. 

Dit alles stond ten dienste van de zelfverwerkelijking van iedereen - behalve kennelijk van die van kinderen zelf. Er was dan ook nog weinig bekend over de schade op korte en lange termijn die misbruik bij een kind kan aanrichten. Een naïef tijdperk, in meerdere opzichten. 

Daar kwam bij dat de pedofiele lobby in die tijd werd gevoerd door personen met aanzien: jurist en senator E. Brongersma, zelfverklaard pedofiel, bestond het om jarenlang allerlei onzinnigheden in de media te ventileren over de kinderlijke behoefte aan seks met volwassenen, zonder dat hij daarin krachtig werd tegengesproken. In de jaren '80 werd nog bijna een wet aangenomen om de  toegestane leeftijd voor het hebben van seks met een volwassene te verlagen naar twaalf jaar! 

Waren in bovenstaande periode kinderen vogelvrij, in de 21ste eeuw is de sfeer in brede zin omgeslagen en hebben pedoseksuelen en ook pedofielen zelf die status gekregen. We kunnen dit, uitgaande van het principe dat een beschaving de zwaksten - kinderen  - het meest dient te beschermen, zeker een stap vooruit noemen. 

Dit neemt niet weg - hoe invoelbaar alle uitingen van emotie en haat jegens pedoseksuelen en pedofielen ook zijn - dat een samenleving die geen zorg kan dragen voor de minst populairen de naïviteit nog niet voorbij is.

Wat is pedofilie?

De huidige criteria van pedofilie volgens de DSM-IV-TR zijn (APA 2000):

  1. Gedurende een periode van ten minste zes maanden, telkens terugkerende, intense seksueel opwindende fantasieën, seksuele drang of gedragingen met betrekking tot het verrichten van seksuele activiteit met een of meer kinderen in de prepuberteit [in het algemeen dertien jaar of jonger]. 
  2. De persoon heeft toegegeven aan deze seksuele drang, of de seksuele verlangens of fantasieën leiden tot aanzienlijk lijden of inter-persoonlijke problemen. 
  3. De persoon is minstens 16 jaaroud en ten minste vijf jaar ouder dan het kind of de kinderen genoemd in criterium A. 

N.B.: Reken hier niet de oudere adolescent toe die een vaste seksuele relatie heeft met een twaalf- of dertienjarige.

Mij valt op dat 

  • daders (pedoseksuelen) en 
  • niet-daders (pedofielen) 

in deze, huidige, definitie vallen onder dezelfde classificatie. 

In criterium A van deze definitie zouden pedofiele niet-daders moeten voldoen aan de [eis van] intense fantasieën en/of aan de neigingen. Pedoseksuelen zouden scoren op fantasieën, neigingen en (daadwerkelijke) gedragingen. 

[192]

Deze definitie sluit bijgevolg incestplegers die geen pedofiele voorkeur hebben uit.

In de voorgestelde DSM-5 definitie wordt pedofilie als volgt omschreven (APA, 2012):

Pedo-hebephilic Disorder - Pedo-hebefilische Stoornis

  1. Over een periode van ten minste zes maanden, is er sprake van een of beide van de volgende criteria, zoals blijkt uit fantasieën, verlangens of gedrag:
    1. recidiverende en intense seksuele opwinding voor prepuberale of vroegpuberale kinderen
    2. gelijke of grotere opwinding voor deze kinderen dan van fysiek volwassen individuen
       
  2. Een of meer van de volgende symptomen is van toepassing:
    1. de persoon ondervindt in aanzienlijke mate hinder of beperkingen op belangrijke levensgebieden als gevolg van zijn seksuele aantrekking tot kinderen;
    2. de persoon heeft bij verschillende gelegenheden geprobeerd seksueel gestimuleerd te worden, waarbij a of b van toepassing is: 
      1. bij twee of meer verschillende kinderen, indien het beide keren prepuberale kinderen betreft; 
      2. bij drie of meer verschillende kinderen, indien het vroegpuberale kinderen betreft
    3. herhaald gebruik van, en een grotere opwinding uit, pornografische afbeeldingen van prepuberale of vroegpuberale kinderen, dan van pornografische afbeelden van fysiek volwassen personen, voor een periode van zes maanden of langer; 
       
  3. De persoon is minstens 18 jaar en ten minste vijf jaar ouder dan de kinderen in criterium A of B.

Specificeer het type:

  • Pedofiele Type - voelt zich seksueel aangetrokken tot prepuberale kinderen (meestal jonger dan 11 jaar) 
  • 'Hebephilic' Type - voelt zich seksueel aangetrokken tot vroeg-puberale kinderen (algemene leeftijd 11 t/m 14 jaar) 
  • 'Pedo-hebephilic' Type - voelt zich seksueel aangetrokken tot beide groepen

Specificeer het type:

  • Seksueel aangetrokken tot mannen 
  • Seksueel aangetrokken tot vrouwen 
  • Seksueel aangetrokken tot beide seksen

Naar verwachting zal de DSM-5 in 2013 worden ingevoerd. Het staat niet bij voorbaat vast dat alle voorgestelde veranderingen ook daadwerkelijk doorgevoerd zullen worden (APA, 2012; Blanchard, 2010).

Er is veel te zeggen over de DSM-5 in het algemeen, maar hier is gepoogd een onderscheid te maken tussen 

  • parafilie (categorie A) en 
  • parafiele stoornis (categorie B).

First (2011) wijst terecht op het wat verwarrende punt 3 in categorie B, betreffende het kijken naar porno. Ik ben [het] met First eens dat dit punt beter past in categorie A, aangezien porno kijken niet altijd als symptoom van een stoornis kan worden aangemerkt, maar vaak juist als mechanisme om opwinding te reguleren. 

Uiteraard is het kijken naar kinderporno verboden, maar wie in deze definitie het gebruik van porno bij voorbaat
als criterium voor een stoornis beschouwt, misbruikt mijns inziens de DSM-5 voor juridische doeleinden: een stoornis is niet hetzelfde als het vertonen van crimineel gedrag.

Ook roept punt 3 bij mij de vraag op of andersoortig kinderpornografisch materiaal, zoals kinder-pornografische verhalen 

(veelal aan te treffen op chat sites, en nu nog niet verboden)

ook binnen dit criterium vallen.

Over de term 'pedoseksueel' het volgende: de formele betekenis is 'volwassene die seks heeft met kinderen', dus ook de volwassene die dit niet doet vanuit pedofiele verlangens. Binnen de context van dit artikel gebruik ik

  • de term 'pedoseksuelen' voor die pedofielen die praktiserend zijn, dus daadwerkelijk ontucht hebben met kinderen.
  • Met "pedofielen" duid ik degenen aan die niet praktiserend zijn.

Ziekte of geaardheid?

De toekomstige DSM-5 lijkt er al iets op vooruit te lopen, maar niet alle mensen met pedofiele gevoelens zijn ziek, of hebben een stoornis. Pedofiele gevoelens en fantasieën kunnen in zekere mate gezien worden als seksuele diversiteit of variatie. Pedofilie heeft in die zin alle eigenschappen van een seksuele geaardheid:

  • vanaf de vroege puberteit optredend; 
  • richting gevend voor 
    • seksueel fantaseren, 
    • verlangen en 
    • beleving van opwinding;
  • niet afhankelijk van of beïnvloedbaar door 
    • rationele keuze of 
    • voorkeur.

Seto (2012) suggereert dat pedofilie als een geaardheid op basis van leeftijd kan worden beschouwd, waarin het afwijkt van overige geaardheden (heterohomo- en biseksualiteit), die gebaseerd zijn op geslacht. Afgaande op onder andere stabiliteit in de tijd en de aanwezigheid van seksuele en romantische gevoelens, is er volgens hem geen reden waarom de term "geaardheid" niet op pedofielen van toepassing zou zijn.

En toch is er iets geks aan de hand: wanneer iemand accepteert pedofiel te zijn, moet hij zijn geaardheid aanpassen/ afremmen / ombuigen om maatschappelijk te kunnen functioneren. Dit kan niet anders dan leiden tot een innerlijke worsteling. 

Het verschil tussen pedofielen en pedoseksuelen kan in die zin ook worden gedefinieerd als het verschil tussen het oplossen van deze discrepantie 

  • binnen (pedofielen) of 
  • buiten (pedoseksuelen) zichzelf. 

De mate waarin een persoon slaagt in het binnen zichzelf oplossen van deze discrepantie zou als uitgangspunt kunnen worden genomen voor de mate van gestoordheid. 

[193]

Overigens is mijn ervaring dat ook bij pedofielen die nooit in hun leven aan een kind zouden zitten, als je diep genoeg graaft, vaak de overtuiging is bloot te leggen dat het "toch eigenlijk wel zou moeten kunnen" . In die zin is de stoornis misschien niet de geaardheid zelf maar maatschappelijke onmogelijkheid van het uitleven van de geaardheid, en de mate waarin de persoon in staat is deze ambivalentie te hanteren. 

"Martijn" en het drama van de pedo-emancipatie 

Kun je van een pedofiel verwachten dat hij zijn voorkeur simpelweg veroordeelt? Dit wil ik graag verhelderen aan de hand van de opstelling van pedofielenvereniging Martijn.

De vereniging, recent verboden door de rechter, bood plaats aan mensen met pedofiele voorkeuren en aan een enkele schrijver die dacht dat pedofilie een kwestie is van vrijheid van meningsuiting. De vereniging bood plaats aan daders en niet-daders. 

Martijn streefde, getuige de eigen [nu verdwenen] website, naar 

"'Wettelijke en maatschappelijke acceptatie van ouderen-jongerenrelaties". 

Tegelijk werd op de website van Martijn leden en anderen afgeraden om seks met kinderen te hebben:  

"Vereniging Martijn raadt een ieder aan zich aan de wet te houden" (Vereniging Martijn, 2012) 

De redenering van het bestuur leek te luiden: we raden het af 

  • omdat de maatschappij er nu niet aan toe is
  • en omdat er een hetze gaande is tegen pedofielen. 

Veel mensen namen aanstoot aan deze redenering, terwijl deze gezien het voorgaande begrijpelijk is. De vereniging droomde van een wereld waarin seks met kinderen wordt toegestaan, maar legde zich neer bij de omstandigheden.

Dit duidt er mijns inziens op dat de huidige  maatschappelijke pressie op pedofielen een deel van hen ook de goede kant op kan duwen. De vereniging zat echter klem in haar vergeefse streven naar pedo-emancipatie, in combinatie met het gegeven van een aantal veroordeelde pedoseksuelen onder haar leden. 

Deze situatie van pedofielen en pedoseksuelen door elkaar roept de vraag op of en hoe deze elkaar beïnvloeden, en wie daar baat bij heeft. 

In november 2011 heb ik de vereniging gesuggereerd de pedoseksuelen uit de vereniging te weren, kleur te bekennen en stelling te nemen tegen kindermisbruik (Trouw, 2011). De vereniging heeft inmiddels de voorzitter en secretaris (beiden veroordeelde pedoseksuelen) uit het bestuur (niet uit de vereniging) gezet. Verdere initiatieven hervorming bleven uit. 

Overigens was Vereniging Martijn dankzij haar obscure beleid al jaren gemarginaliseerd, en geen serieuze gesprekspartner meer voor behandelaren en andere maatschappelijke instanties. 

Kinderporno als inhibitie van misbruik?

In de afgelopen twee jaar hebben twee belangrijke studies

(Diamond, Jozifkova & Weiss, 2010
Seto & Hanson, 2011), 

de onderlinge verhouding tussen kinderporno en kindermisbruik op scherp gezet. 

Het onderzoek van Diamond et al. baseerde zich op gegevens in Tsjechië, waar kinderporno gedurende een bepaalde periode niet verboden was. 

Tot hun verbazing merkten de onderzoekers dat het aantal ontuchtgevallen (nog wel verboden) tijdens deze periode niet toe-, maar juist afnam. 

Ook Seto en Hanson vonden een overwegend negatieve correlatie tussen kinderpornoconsumptie en hands-on delicten. 

Ten slotte heeft het Centraal Bureau voor Statistiek 

(Heer - de Lange, Kalidien, & Rosmalen, 2011

tussen 2005 en 2010 een daling van het aantal ontuchtaangiften gemeten in combinatie met een stijging van kinderpornoconsumptie. 

Hoe is dit te verklaren? 

Technisch gezien is het niet zo vreemd. We weten al langer dat visuele pornoprikkels bigger than life kunnen zijn: intensief porno kijken habitueert aan een bepaalde constante hoge prikkelintensiteit die weliswaar eenzijdig is (want alleen visueel), maar na enige tijd ook verslavend en op een bepaalde manier afstompend. 

Zoals ik al eerder heb gesuggereerd (Van Beek, 2010): [*]

[* Van Beek 2011 ?? - JON]

intensief porno kijken - in de breedste zin - leidt vooral tot nog intensiever porno kijken, waarbij ook nogal eens de interesse voor real life seks afneemt, al spelen hierbij motieven als het vermijden van intimiteit en het uit de weg gaan van de confrontatie met eigen emoties ook een rol (zie Van Zessen, 2009). 

De kennis die we hierover hebben zou kunnen worden aangevuld met onderzoek naar virtuele kinderporno. Zoals Swaab (2010) in andere bewoordingen heeft gezegd, is er, behalve de afschuw die de associatie ervan met echte kinderporno oproept, geen argument om het verwachte effect van virtuele kinderporno niet te onderzoeken, ware het niet dat virtuele kinderporno sinds 2002 ook verboden is. Boven dit verbod lijkt de aanname te zweven dat kijken aanzet tot doen, dat je de kat niet op het spek moet binden en dat porno kijken leidt tot sterke impulsen die niet in de hand kunnen worden gehouden en moeten worden uitgeleefd. 

In de onderzoekshistorie naar gedrag en behandeling van pedoseksuelen is evenwel nooit aangetoond dat kinderporno an sich leidt tot een toename van ontucht. De kwestie doet denken aan eerdere discussies rond geweldfilms: het bekijken van geweldfilms zou bij de kijker leiden tot meer geweld en agressie. in dat kader werd aangetoond dat deze ontwikkeling alleen plaatsvindt bij mensen die reeds een predispositie had den voor - en dus geneigd zijn tot - agressie en geweld. 

Zo is het ook bij pedoseksuelen: een kleine groep zal niet gevoelig zijn voor regulatie en beheersing door porno, en zal op andere wijze de impulsen moeten leren controleren.

Deskundigen verwachten dat binnenkort virtuele kinderporno technisch niet meer van echte te onder, scheiden zal zijn - en dus niet meer kan worden vastgesteld of er kinderen voor misbruikt zijn. Afgezien van het feit dat het een merkwaardige redenering is om iets te verbieden omdat het lijkt op iets anders dat reeds verboden was, mis ik nog een ander - functioneel argument. Namelijk: virtuele kinderporno die niet lijkt op echte porno is waarschijnlijk tevens niet spannend of opwindend en dus voor de consument niet effectief. 

[194]

Wat mag nog wel? De grote hoeveelheden Aziatische 'Hentai' en 'Manga' tekenfilms - virtuele porno-tekenfilms met vaak kinderlijk afgebeelde vrouwen - die overal op internet zijn te vinden, lijken er als legaal alternatief voorlopig het dichtste bij te komen. Het is niet bekend of pedofielen en pedoseksuelen aan die films iets beleven. 

Wanneer de overheid , onder strenge condities, bonafide bedrijven virtuele kinderporno zou laten produceren die effectief genoeg is, en deze vervolgens zou "uitproberen" op onderzoeksgroepen pedofielen en pedoseksuelen, zou dit belangrijke steun kunnen bieden voor het ontwikkelen van een alternatief voor opwindingsregulatie èn aanleiding kunnen zijn tot een wijziging in de wet.

Subculturele verschuivingen

Het huidige klimaat jegens pedofielen en pedoseksuelen is natuurlijk niet te beïnvloeden door de publieke opinie te verzoeken clementie te hebben met kindermisbruikers - we moeten immers niet terug naar de jaren 70. 

Van meer belang is dat de samenleving beter wordt voorgelicht over het verschil tussen 

  • pedofielen (nog altijd geschat op 1% van de bevolking, dus rond de 160.000) en 
  • pedoseksuelen (nog geen 10% binnen die groep). 

Verder: behalve (tot voor kort) binnen de vereniging Martijn organiseren pedofielen zich in toenemende mate op forums en websites die wèl duidelijker stelling nemen tegen kindermisbruik en pedoseksuelen. 

Er zijn dus aanwijzingen dat, mede onder de maatschappelijke druk, pedofielen zich toenemend distantiëren van hun pedoseksuele subcultuurgenoten. Dit zal mogelijk leiden tot polarisatie, maar vergroot ook de mogelijkheden voor daders om, nuchter gezegd, een kosten-baten analyse te maken van hun criminele levenswandel en te overwegen een begin te maken het probleem met hun geaardheid binnen zichzelf op te oplossen, met therapie, begeleiding, èn alternatieve opwindingsregulatie.

Het zijn echter niet alleen de pedofielen die deze "plek der moeite" moeten betreden. Deze term is afkomstig van filosoof Harry Kunneman, die in zijn analyse van de hedendaagse samenleving signaleert dat sinds het afbrokkelen van de overtuigende en beschermende kracht van de grote ideologieën (christendom, socialisme), de mens op zichzelf is teruggeworpen en zich toenemend heeft verschanst achter het streven naar behoud van zijn eigen autonomie, ten koste van anderen en vooral van complexe problemen die tijd en samenwerking vragen (Kunneman, 2009)

Kunneman vat deze positie samen met de term "dikke-ik". Het dikke-ik kent zijn rechten en eist deze voortdurend direct op. Het moet in toenemende mate zelf per situatie zijn moreel perspectief bepalen, juist omdat de morele richtinggevende tradities zijn weggevallen. Dit vraagt voortdurende zelfbezinning - en die kost tijd en moed, die niet altijd in voldoende mate voorhanden zijn. Het vertrouwen in overheidsinstanties is verdwenen, maar volgens Kunneman is er meer aan de hand: 

"( ... ) het gaat hier om een maatschappelijke uitvergroting en bekrachtiging van een intra-psychische fantasie van onkwetsbaarheid en controle, gekoppeld aan ongeremde woede en nauwverholen haat jegens degenen die deze onkwetsbaarheid geweld aandoen" 
(Kunneman, 2009). 

Dat dit kan leiden tot groteske situaties, zien we zodra bekend wordt dat in een bepaalde wijk een pedoseksueel woont. Deze dient door buurtbewoners per direct ontmaskerd en onschadelijk gemaakt (lees: verjaagd) te worden. 

Onduidelijk is steeds wat dit opgejaagd worden voor effect heeft op diens seksuele gedrag, maar een pedoseksueel op drift onttrekt zich in ieder geval aan toezicht en contact met instanties. Hierdoor kunnen dergelijke acties mogelijk onbedoeld bijdragen aan weer nieuwe slachtoffers in nieuwe wijken. 

Daarnaast realiseert men zich kennelijk onvoldoende dat overal reeds geïdentificeerde èn onbekende pedofielen en pedoseksuelen wonen, waarschijnlijk in elke stad of dorp van Nederland. 

In plaats van deze realiteit geweld aan te doen, is meer te winnen door een nieuw samenwerkingsverband te ontwikkelen, waarbij we onszelf en vooral onze kinderen alert en weerbaar maken jegens de aanwezigheid van deze mensen in de wijk - ze zijn er namelijk al. 

Als gemeente, justitie en behandelinstanties hun taken serieus blijven nemen, is het aan burgers om op hun beurt te leren erkennen dat een risicoloze maatschappij in deze een illusie is. Anders gezegd: ook wij moeten leren leven met de realiteit van onvolledige controle, onvolledige veiligheid, en aanwezigheid van medeburgers met voorkeuren waar we van walgen. 

Tijdens het discussieprogramma "Debat op 2" (2011) maakte een mevrouw de penningmeester van de vereniging Martijn uit voor "ongedierte"- een uitdaging om op te pakken wanneer je, als je in jouw ogen onbeschaafd gedrag aan de kaak stelt, zelf beschaafd wil blijven. 

Hulpaanbod voor pedofielen die niet aan kinderen (willen) zitten 

Moge het hulpaanbod voor pedoseksuelen tegenwoordig als rijk en geavanceerd worden aangemerkt, de niet-actieve pedofielen komen er bekaaid vanaf. 

Hier lijkt een logische verklaring voor: pedofielen die niet aan kinderen zitten veroorzaken geen overlast, vallen dus niet op, en hoeven ook niet in een behandelprogramma te komen. De pedofiele geaardheid is niet te veranderen, en mensen die deze geaardheid niet uitleven hebben hun probleem dus, zoals gezegd, binnen zichzelf "opgelost". 

Bij deze groep zou het dan vooral gaan over de secundaire problematiek: de psychische nood, door angst, depressie, samenhangend met de eenzaamheid die het leven met deze geaardheid oproept. De situatie is in die zin vergelijkbaar met de intolerantie die homoseksuelen, biseksuelen en lesbiennes ervaren die, mede als gevolg van hun oriëntatie, in de problemen komen en/of psychische klachten ontwikkelen door reacties uit hun omgeving. 

[195]

Voor deze groepen bestaan wel degelijk op maat gesneden behandelvormen. 

Hoe zit dat dan voor pedofielen die 

  • a) worstelen met een niet uitleefbare voorkeur en 
  • b) de druk ervaren van het imago van de ontuchtpleger? 

Traditioneel vonden pedofielen elkaar vooral in zelfhulp- of lotgenotengroepen, al dan niet begeleid door een professional

 (Gieles, 2006; Roelofs, 1998), 

het laatste geval kwam het initiatief uit de forensische hoek of van GGZ/ RIAGG-huize. 

Niet zelden zaten pedofielen en pedoseksuelen door elkaar. Er is weinig evidentie dat dergelijke "gemengde" groepen een positief effect hebben op de levenswandel van pedoseksuelen, al is voorstelbaar dat een clean pedofiel rolmodel voor een dader iets kan betekenen. 

Beïnvloeding andersom was er soms ook: in de jaren '90 zou in een geval - zoals door drie NVVS-collega's is bevestigd - de groepsinteractie, tijdens een periode van afwezigheid van de begeleider, hebben geleid tot intensieve uitwisseling kinderporno. Ik blijf vermoeden dat pedofielen en pedoseksuelen meer van elkaar verschillen dan op elkaar lijken, en apart moeten worden begeleid. 

Hulpaanbod in andere landen

De VS is altijd een land van tegenstellingen geweest, dat zien we ook rand dit thema: 

  • enerzijds elektronische enkelbanden en wijkverboden bij veroordeelde pedoseksuelen, 
  • anderzijds een organisatie als B4UACT (Kramer, 2008), die met regelmaat symposia organiseert waar ervaringsdeskundigen en behandelaren participeren rond de vraag hoe een pedofiel een rijk en zinvol leven kan leiden zonder kinderen schade te doen. 

In Duitsland bestaat het Dunkelfeld-projekt, waarbij middels een grote campagne ("Lieben Sie Kinder mehr als ihnen lieb ist?") pedofielen worden aangespoord hulp te zoeken om de kans dat ze zich ooit aan kinderen vergrijpen zo klein mogelijk te maken -- met tot nu toe bemoedigende resultaten. 

De term "Dunkelfeld" refereert aan een schemergebied: de focus ligt 

  • vooral op pedofielen die bang zijn in de fout te gaan,
  • alsmede op pedoseksuelen die al in de fout zijn gegaan maar nog niet zijn gepakt. 

Men werkt in absolute vertrouwelijkheid in een kosteloos behandelprogramma met congnitief-gedragstherapeutische elementen, al of niet in combinatie met medicatie (Dunkelfeld, 2012).

Stop it now! - wat precies?

Een dergelijk buitenlands initiatief ontbrak in Nederland tot voor kort. Behalve de veel geroemde COSA methode (Cirkels voor Ondersteuning, Samenwerking en Aanspreekbaarheid) (Caspers, 2012) om veroordeelde pedoseksuelen onder begeleiding van een netwerk van vrijwilligers na justitiële straf te laten re-integreren in de samenleving, ontbeert Nederland een landelijk gecoördineerd aanbod voor mensen die worstelen met hun pedofiele gevoelens. 

Het aanbod is er wel, maar verkruimeld: veelal individuele behandelprogramma's bij GGZ-poliklinieken seksuologie en bij enkele vrij-gevestigde seksuologische behandelaren. 

Weliswaar heeft De Waag, in navolging van Engeland , recent een hulplijn en meld punt ('Stop It Now') geopend voor (potentiële) daders, waarbij ook niet-daders welkom zijn voor steun, maar een passend behandelaanbod heeft ook De Waag - toch vooral gespecialiseerd in behandeling van zedendelinquenten - vooralsnog niet (De Waag, 2012 [*]). 

[* Staat niet in de literatuurlijst; wel "Stop it Now!" - JON]

Hier wreekt zich het moment waarop seksuologen en zedenbehandelaren, overigens al decennia geleden, uiteen zijn gegaan, waardoor de focus op pedofiele niet-daders kennelijk in beide kampen is verslapt. 

Is het wenselijk dat niet-daders, die zich terecht afvragen waar ze in godsnaam mee moeten "stoppen"- ze doen immers niets fout - , voor hulp, steun en behandeling afhankelijk moeten zijn van een forensische organisatie? Behalve het argument dat een forensische benadering in visie en doel verschilt van een niet-forensische, lijkt de groep pedofielen zo wederom en onnodig in het kamp van hun pedoseksuele subcultuurgenoten te worden ingedeeld. 

De plek der moeite

Een veel gehoorde klacht van hulpverleners en andere deskundigen rond dit onderwerp is de taaiheid van de publieke opinie. Hierbij wordt een kloof ervaren tussen het emotionele en soms hysterische onderbuik, gevoel van de doorsnee burger en de op kennis en ervaring gestoelde rationaliteit van de professional. 

  • De publieke opinie is daarbij stellig en generaliserend, 
  • de professional zoekend en genuanceerd. 

De rationele verwachting van de wederzijdse beïnvloeding zou zijn dat de burger steeds meer geïnformeerd raakt over het onderwerp, waardoor deze genuanceerder en rationeler gaat denken. De vraag is of dit gebeurt, en zo ja, of dit proces niet te traag verloopt. 

Op een recent congres over pedofilie (Medilex, 2012) werd, tijdens de afsluitende forumdiscussie, de vraag gesteld hoe de kou uit de lucht kan worden gehaald. Verder dan "zoeken naar meer evidence" kwam men niet. 

Zelf mis ik een beschouwende positie waaruit onderbuikgevoel en rationaliteit beide kunnen worden begrepen en mogelijk worden samengenomen in een overstijgend standpunt. 

Vanuit het perspectief van het dikke-ik is de verschansing achter het eigen gelijk aanwijsbaar bij alle partijen. Daar komt bij dat voor overheidsinstanties het "willen voorkomen van maatschappelijke onrust" steeds vaker een argument is om juridische en andere regelgeving verder te verzwaren, in plaats van de morele verantwoordelijkheid te nemen om 

  • a) volkswoede te erkennen zonder deze te valideren; 
  • b) er steeds opnieuw op te wijzen hoe burgers hun betrokkenheid wel en niet kunnen vormgeven, en 
  • c) te benadrukken hoe complex de "pedofiele kwestie" is. 

Om de patstelling tussen publieke opinie, behandelaren en pedofielen te doorbreken, is de eerste zet, zoals gezegd, nu aan de pedofielen zelf: goedwillenden zouden als niet-dader openlijk afstand moeten nemen van daders. De volgende zet is aan behandelaren om duidelijk te maken dat hier sprake is van twee subculturen die allebei reeds in 
[196]
de samenleving aanwezig zijn en recht hebben op bescherming - in ieder geval tegen slordig denken, voortkomend uit angst, onwil en onkunde. 

Nogmaals, mijn overtuiging is dat pedoseksuelen en pedofielen van elkaar verschillen dan op elkaar lijken, aangezien 

  • de eerste groep voortdurend gemonitord dient te worden en 
  • de tweede erkenning en steun verdient zijn wilskracht en vermogen om seksuele gevoelens op niet schadelijke wijze te reguleren.

Reactie op dit artikel - en reactie daar weer op

Drenth, Jelto: Wie zijn geschiedenis niet kent is gedoemd haar te herhalen - Een reactie op Bernard ten Hag en Erik van Beek - Tijdschrift voor Seksuologie, 36, 4; december 2012. 

[Home]     [Omhoog]     [Summary]     [Literatuur]